Gezangen, of het vrolyk gezelschap der negen zanggodinnen
(1738)–Jan van Elsland– Auteursrechtvrij
[pagina 240]
| |
Die gaarne willen weeten Dat zy Poëten zyn:
Ieder is een baas, Als een Koster Maas,
Of den overveenschen Rymer van deux aas,
Als hy klanken smeed; Klinkende als een scheet,
Van een hottentot, in 't leeg secreet.
2. Hun vaerzen en hun rymen,
(Zo hier en daar van wat by een gezocht)
En 't geen zy 't zaamen lymen,
Met herssensmert bedocht,
Vloeijen, (opgedist) Als een varken pist,
Rollen als een haspel van een haverkist,
Houden slag en maat, Als een kreupel gaat,
En een kat op nootedopjes staat.
| |
[pagina 241]
| |
3. Eens toen, op 't feest der uilen
Ezopus kraai gestoole veders droeg,
En, door dit veder ruilen,
Verheeve toonen sloeg;
Maakte deeze kraai, Als een papegaai,
Of een exter kweelende, een verwaand boehai:
Maar op dit geluid, Van het kraai gefluit,
Vielen hem de Vogels op de huid.
4. Als kind'ren, om te kakken,
Meê op het mannekakhuis willen gaan,
En door het brilgat zakken,
Bedrukt te kyken staan.
Alzo dwaas en zot, Pronkt een Don Quichot,
Met zyn leveraders en zyn slagholstrot.
Of zo fraai en schoon, Stelt een ongewoon
A, B, C, Poëtje zich ten toon.
5. Schoenlappertjes, Nachtwaakers,
Schoolmeesters, weevers, kuipers, modderlui,
Zyn nu al vaerzemaakers,
Of bullen, al den brui:
Kweelen ook al meê, Als van Gyzen deê,
Met haar Jaar- en Bruiloftsgrollen, si you plé:
In haar zot gesnap (flaauw als lamm're pap)
Speeld Apollo op de Laz'rusklap.
6. Dus houd zyn Excellentie,
(Ontbloot van necter of van hengstenat)
Als nu zyn residentie
Op 't smalle of 't Franse pad.
En het Negental Duifjes zonder gal,
Slaan onnooz'le bedeltoonen over al,
In 't gedicht en vaers, Van die kruimelaars,
Of geoctrojeerde logenaars.
|
|