Gezangen, of het vrolyk gezelschap der negen zanggodinnen
(1738)–Jan van Elsland– Auteursrechtvrij
[pagina 152]
| |
Berouwen en be-nou-wen;
Ik heb'er my nu toe gezet en net
Gesto - ken in den dos
2.
Maar wie of ik van tween, verkies?
De magerste of de vetste?
De kortste of langst'? Knier Teunis, of mooi Neel?
Myn mortje zei nog gist'ren, Dries,
Ziet juist niet na de netste.
Kies deugd voor mooi; ik docht je zegt Daar recht,
Want 't is een groot verscheel.
3.
Neels voorhoofd blinkt als een albast;
En Kniers dat zit vol fronsen.
Neels hair is blond, Knier draagt een zwarte pruik.
Wat Neeltje draagt, dat sluit en past;
't Hangt Knier gelyk de slonsen.
Neels borsjes hangen rond, en bol, En vol;
Maar Kniers heel slap en sluik.
| |
[pagina 153]
| |
4.
Neel heeft een hals gelyk een zwaan,
En lipjes (by myn zoolen)
Als rood koraal, en oogjes als een git:
Maar Knier als een kalkoensen haan;
't Gezicht als doovekoolen;
En lippen, als een varkensmuil, Zo vuil;
Daar menig vrat op zit.
5.
Neels neusje dat is neus of geen;
Maar Kniers als de oude geuzen,
Vol groene snot, van ond'ren breed en plat:
Vol haartjes als een duizendbeen;
Bezet met jonge neuzen.
Kniers huid is ruw, en ruig, en zwart, En hard,
Maar Neeltjes blank en glad.
6.
Neels mondje ruikt als een fiool,
Vol witte ivbore tanden;
Maar Kniers, die fronst, is kies en tandeloos,
En stinkt gelyk verrotte kool;
Wyd twee span van myn handen.
Neels tronie glimt, en bloost, vol zwiers; maar Kniers
Als een verdorde Roos.
7.
Neels kin daar pronkt een pukkeltje in,
Met wangetjes omhangen,
Geschilderd met het keurigst rooze rood;
Knier heeft een arleveese kin,
Met pimpelpaarse wangen.
Daar by is Neel van leden fyn en klein,
Maar Knier heel grof en groot.
8.
Maar Knier heeft geld, en Neel is kaal,
En dartel; Knier zeer stadig;
| |
[pagina 154]
| |
Neel achteloos; Knier schrander van verstand;
Neel gierig, Knier heel liberaal,
Goed arms en elk weldaadig.
Neel lui, en Knier zeer vlug en eel; En Neel
Een regte lanterfant.
9.
Ik wil dan 't geld en deugd voor 't net,
En Knier voor Neel verkiezen;
Want schoon, by kaal, dat staat my veel te blaauw.
Die Kniertje krygt zal haar in 't bed
Voor luis noch vloo verliezen:
Wat geef ik dan om 't mooi en 't zacht; By nacht
Zyn alle katjes graauw.
|
|