Gezangen, of het vrolyk gezelschap der negen zanggodinnen(1738)–Jan van Elsland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] Op de Deugd en Schoonheid van Mejuffrouw N.N. Stem: Ik prees wel eer met minnelyk Gedicht. Adagio. O zuiv're Zon! ach! welk een hemelstraal, Straalt gy in 's wae-relds oogen! Wiens tonge of pen, beroemd door schrift of taal, Maalt uwe deugd en schoonheid naar waardy? Uw lêen, en zeên, daar by Uw oogjens straalend licht, haar glans heeft zulk ver- [pagina 43] [p. 43] moogen! Dat u te zien u te beminnen zy. 2. Men wil, de tyd geen wonderen meer heeft Die ieder niet gemeen zyn; Maar uwe deugd en schoonheid reden geeft, Die 't tegendeel standvastig staande houd; Ach! als men u aanschouwt, Hy moet uit ys gebaard, of't hert zo hard als steen zyn, In wien gy niet de Min verwekken zoud. 3. De Goôn (had u den Hemel niet zo rein En kuisch, als schoon geschaapen,) Herschepten zich in allerhanden schyn, Om uwen geest te brengen tot een val; Maar Jupiter en zal Geen gonst van uw gezigt met zyn herscheppen raapen, Uwe oogen staan op waare deugden pal. 4. Men houd u dan, die door uw' zonneschyn Onze oogen doet verblinden, Diäna, neen, het moet een Engel zyn! Gy toont ons, al te klaar, een Godlyk licht; Volmaakt van geest, gesticht: Dies denk ik, zou men wel uw weêrgaê kunnen vinden? 't Is buiten my, geloof ik myn gezicht. 5. Wat zeg ik meer? ik zie, en ben gewis Gedrongen te gelooven, Dat lof en eer uw eigen wezen is; Want uwe deugd, en schoonheids eerekrans, Toont zich met zulken glans, Dat, die u krygt, in licht de sterren gaat te boven, En is, met recht, een paerel van de Mans. Vorige Volgende