Den lacchenden Apoll, uytbarstende in drollige rymen
(1667)–Pieter Elsevier– Auteursrechtvrij
[pagina 238]
| |
Die in de min geraeckt is Door-sijn Amarant,
En tot een slaef gemaeckt is, Nu de minne-brant
Zijn ziel heeft vast gekluystert,
Dat hy na geen reden luystert,
En niet en leeft, als in De zoetheyt van de Min:
2. 't Is waer ô Amarante! dat
Ik ben u Slaef, 't Geflikker van u oogen,
Heeft dat vermoogen! Op mijn ziel gehadt!
Maer wilt ghy nu geen oorsaeck van mijn doodt zijn,
Soo bid ik laet u strafheyt niet te groot zijn,
Ick heb mijn hart gegeven In u eygen handt,
't Vermaeck van al mijn leven hanght aen Amarant,
Zet dan de tyrannyen, En de strafheyt, doch ter zy en,
Volmaekte beelt! en geef Dat ik voor u maer leef.
3. Dan was ick t'eynde van mijn rouw,
En sweer dat ick Maer om u te behagen,
Mijn tijdt en dagen Dan verslijten zouw,
| |
[pagina 239]
| |
Ick zou mijn Amarant vernoegen geven,
Ick zou maer om mijn Amarante leven;
Ick zou mijn Amarante En haer schoonheyt, in
Mijn hert, en herssens planten, Spijt den God der min,
En om ons min te blussen Soude wy soo lange kussen,
Tot dat de bleecke doodt, ons beyder lippen sloot.
P.E.
|
|