Den lacchenden Apoll, uytbarstende in drollige rymen(1667)–Pieter Elsevier– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 202] [p. 202] Antwoort aen Monsr. R.V. Persyn, Op zeeckere Regulen in een glas my toe-geeygent, waer van my d'eerste Regel, en niet sijn E. dient toe-gepast. 'k BEken, dat ick verwondert was, Doen ik vond reg'len in een glas Van u mijn Heer Perzyn geschreven, 'k Ontzette my, als 'k overdacht U weynig woorden, soo vol kracht, Door u zin-rijcken geest gedreven: Maer ick bevin, mijn Heer Persyn Dat ghy te veele eer aen mijn Geeft, tegen alle recht en reden, Daer ick my noyt heb waert geacht, Ge-eert te zijn van het Geslacht Die oyt Parnassus top bekleeden, Veel min gereekent by die geen Die soo men zeyt sijn Paert bereên, [pagina 203] [p. 203] Hoe zou ick dan sijn berg betreden, Of daer ghy zegt, hy selfs gebiedt: Neen Heer, die eer begeer ick niet, 'k wil my in dat gevaer niet stellen: Want soo ick na sijn by-zijn tracht, Ick kreeg, als ick daer minst op dacht, Wel licht een schoone kap met bellen, Die zou ik dan in plaets van Lauwerieren dragen, En wierdt noch uyt-gelacht van alle die het zagen, 'k Wil liever hier, mijn Vrient, een slechte woon-plaets bouwen, Als dat Parnas geslacht mijn voor haer Gek zou houwen. Judith vander Veen. Vorige Volgende