Den lacchenden Apoll, uytbarstende in drollige rymen(1667)–Pieter Elsevier– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op een die altijt in sijn Stoep en Voorhuys wandelde. JAap wandelt in sijn huys en stoep staag heen en weer, So nyver schijnt hy om den Borger, Boer, en Heer, Te dienen, en sijn waar voor 't steelen te bevryen: Het is geen wonder dat die Man wel kan bedyen. Heeft yemant eenig slag van zilverwerk van doen, Die ga by hem, hy heeft van allerley fatsoen: Men vint hem altijt t'huys om yder te gerieven, En voorts soo past hy ook met eenen op de dieven. F.S. Vorige Volgende