Den lacchenden Apoll, uytbarstende in drollige rymen
(1667)–Pieter Elsevier– Auteursrechtvrij
[pagina 86]
| |
2. Daer ontlasten ick de mast,
Daer bond ik het het Bootje vast,
En zey tot mijn Dianier,
Soete Susje, Door dit kusje
Wens ick u nu welkom hier.
3. Met soo druckten ick mijn mont
Op een root Robijne gront,
En dronck Nectars zoetigheyt,
Daer de tipjes Van haer lipjes
Mede waren overspreyt.
4. 'k Ging voorts met haer in den Hof
Door het aengenaemste lof,
Langs een groene Vyver-strant,
Daer 't haer lusten Wat te rusten
Op de dicht begraesde kant.
5. 'k Sette mijn strax by haer neer,
Noyt trof mijn de liefde meer
| |
[pagina 87]
| |
Als dier tijdt het minne-vier,
Dat, als vonkjes, Uyt de lonkjes
Schitterden van Dianier.
6. Hemel! riep ik, wat is dit!
Wijl ik by mijn Engel sit,
Voel ik, dat mijn jeugdig bloet
Raakt aan 't kooken Door het smooken
Van een onverwachte gloet.
7. Helaas! soete Dianier,
Oorsaak van dit felle vier,
Gun mijn dat ik door een kus
Weer de vlagen Mach verjagen
In dees heete vlammen blus.
8. Hier op vatten ik haar aan,
(Quansuys wouse mijn weerstaan)
En ik plukte van haar mont
Soo veel kusjes, Dat mijn lusjes
Waren sat, en ik gesont.
|
|