Den lacchenden Apoll, uytbarstende in drollige rymen(1667)–Pieter Elsevier– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Minne-zang aen Bellinde. Vois: ACh Belinde! hebt medoogen! Met mijn tranen, en gebeen Want de vlammen van uw' oogen Stralen door mije boezem heen; Kan men grooter wreetheyt vinden, Als wanneer een blakent hert Hoopeloos van zijn Beminde, t' Aller uur gepynigt wert. 2. Heeft den Hemel my beschooren Dat ik u beminnen moet! Waerom stopt ghy dan uw' ooren Als mijn ziel haer klachten doet? Ach bevallige Bellinde! [pagina 84] [p. 84] Waerom valt ghy my soo straf? Laet ik weêrmin by uvinden, Of ghy stort mijn in het graf! 3. 'k Leg hier voor u nêer geboogen, En ik bid u Schoonheyt aen! Wijl de vlammen van uw' oogen Mijne ziel in min doen brâen: Ach! Jupijn heeft niets geschapen Dat de min kan wederstaen! Noch men vint daer voor geen wapen In de Winkel van Vulkaen. 4: Maer een yder vreest de Pylen Van de vlugge Pafos Soon, Die zich niet ontsiet te ylen Naer de herten van de Goon: Laas! hy heeft my meê getroffen! M[...] aengename Zon [pagina 85] [p. 85] Sal my vrees ik neder-ploffen Als een tweede Phaëton. 5. Laet u wreetheyt eenmael enden, O Bellinde! schoonheyts bron! Soo ghy niet mijn ziel wilt zenden Naer de Poel van Ackeron: Schept ghy lust in my te plagen? Daer de lankheyt van mijn smert, Dese woorden my doet klagen, Uyt het binnenst van mijn hert. P.E. Vorige Volgende