Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Hoofdstuk III / In de schaduw van de oorlog (1 september 1939-10 mei 1940)In menig opzicht is de periode die wij in dit hoofdstuk behandelen slechts een proloog, een voorspel. Het is voor België nog geen oorlog; het is ook geen werkelijke vrede meer en door de mobilizatie ligt niet alleen een gedeelte van de politieke werking stil, maar ook de standpunten die door de partijen ingenomen worden zijn in grote mate bepaald door de angst voor de oorlog, door een sterke minderheid echter door de wens op het beslissende ogenblik ook aan deze oorlog deel te nemenGa naar voetnoot(1). Wat de Vlaamse Beweging - in zeer enge zin opgevat - betreft kunnen wij vaststellen, dat deze negen maanden beheerst blijven door de vroeger gestelde problematiek. De vlaamsgezinden zijn vast besloten onder geen enkele voorwaarde een politiek van toegevingen te voeren in dat opzicht. Er is meer: de ingezette strijd voor de ‘kulturele autonomie’ gaat ook nu nog verder en zal zelfs aanleiding geven tot een ministeriële krisis. De meeste vlaamsgezinden stonden aan de zijde van de regering tot verdediging van de politiek van neutraliteit voorgestaan door de regering. Ook het v.n.v. In Volk en Staat van 1 september verscheen een bericht van de leiding om de leden van de beweging te verzoeken, met het oog op de bevoorrading, de bescherming van en de hulpverlening aan de burgerlijke bevolking, hunne medewerking te verlenen aan de daarvoor in leven geroepen plaatselijke diensten. De regering Pierlot werd op 3 september omgevormd tot een drieledige bewindsploeg, zoals reeds vroeger overeengekomen was. In Vlaanderen waren stemmen opgegaan om ook de Vlaamse nationalisten in deze regering op te nemen. Een paar namen werden naar voren gezet in dit verband. Er werd verteld dat een dergelijk voorstel afgestuit was op een uitdrukkelijke weigering van de socialisten om van zulk een regering deel | |
[pagina 155]
| |
uit te makenGa naar voetnoot(2). Wij kunnen hier als ons persoonlijk getuigenis aanvoeren dat ons geen enkele benadering van de Vlaamse nationalisten tot een dergelijke politiek bekend is. In de kamerzitting van 5 september voerde G. Romsee het woord voor de Vlaamse nationalisten. Hij kondigde aan dat zij de regering zouden steunen in haar neutraliteitspolitiek. Hij drong er daarbij op aan dat men van de bestaande situatie geen gebruik zou maken om de taalwetten te overtreden. Hij brak een lans voor amnestie ten voordele van zekere militairen uit de eerste wereldoorlog die hiervan tot hiertoe uitgesloten bleven. Het wetsontwerp echter waardoor de regering buitengewone machten vroeg, werd door de Vlaamse nationalisten in deze zelfde zitting bestreden. De woordvoerder van de groep was H. Elias bij deze aangelegenheid. De gevraagde machten werden door de Kamer toegestaan met 160 stemmen voor en 27 tegen, bij 2 onthoudingen. Men heeft wel eens, met het oog op de politieke ontwikkeling tijdens de bezetting, de oprechtheid betwijfeld van het v.n.v. in zijn steun aan de neutraliteitspolitiek van de regering. Deze twijfel is absoluut en in ieder opzicht ongegrond. Het v.n.v. heeft de neutraliteitspolitiek met overtuiging verdedigd, met overtuiging doch ook met wantrouwen ten aanzien van de vele gevaren die ze in eigen land bedreigden, omdat de geesten niet neutraal waren. In de Kamer zelf verklaarde Frans Van Cauwelaert, de voorzitter, dat de neutraliteit ons niet verplichtte ons geweten te verraden maar ons alleen omzichtigheid en zelfbeheersing voorschreef. Deze verklaring werd op langdurig applaus onthaald. Dezelfde dag stuurde burgemeester Max van Brussel, die reeds in de Kamer verklaard had dat men niemand de neutraliteit van de geest kon opleggen, een telegram aan de voorzitter van de municipale raad van Parijs om uiting te geven aan zijn gevoelens: ‘au vaillant peuple de Paris et à ses élus, mes sentiments de fervente fraternité’Ga naar voetnoot(3). Tegen de dreigende stroom van een steeds sterker en sterker wordende druk ten voordele van Engeland en Frankrijk, werden zowel van Vlaamse zijde als van die van vooraanstaande franstaligen, manifesten uitgegeven ten voordele van de neutraliteit. | |
[pagina 156]
| |
Sympatieën voor het nationaalsocialistische Duitsland zullen er beslist geweest zijn, maar ze kregen geen klank en vonden dus ook geen weerklank. Het nationaalsocialisme telde geen voorstanders van enige betekenis in België. Er zijn natuurlijk nationaalsocialistische invloeden geweest in het gedachtengoed van de voorstanders van de politieke en sociale hernieuwingGa naar voetnoot(4), maar nationaalsocialistische organizaties van enige betekenis waren er niet. In een ‘Lagebericht’ van 31 juli 1940 door de Militärverwaltung opgesteld over de ‘Flamenfrage’ vonden wij slechts enkele schaarse gegevens. Wat de Militärverwaltung had kunnen opspeuren aan nationaalsocialistische tendenties in het vooroorlogse Vlaanderen beperkte zich tot het volgende. In het Mechelse (Ward Hermans) een ‘liebaugeln’ met het nationaalsocialistische gedachtengoed, waartegen de leiding van het v.n.v. in verzet kwam; in de parlementaire groep Ward Hermans, Reim. Tollenaere en ‘ook Leuridan’ als voorstanders van een toenadering tot het nationaalsocialistische Duitsland op het gebied van de buitenlandse politiekGa naar voetnoot(5); in de jeugdkringen onder leiding van Dr. Gravez een sterke nationaalsocialistische invloed die gebroken werd door de leiding van het v.n.v. Daarnaast enkele onbeduidende z.g. nationaalsocialistische groepen: een ‘Nationaalsocialistische centrale voor Vlaanderen’ in Antwerpen; een sedert 1938 bestaande ‘Nationaalsocialistische Vlaamse Arbeiderspartij’ (n.s.v.a.p.) met als orgaan een blaadje Vaderland en Arbeid die zeker geen honderd leden telde; daarnaast nog een teoretisch bestaande Nationaalsocialistische Beweging, van J.A. Segers ook in Antwerpen, met naar schatting | |
[pagina 157]
| |
Wij zullen ons niet verder om deze algemene aspekten van de neutraliteitspolitiek bekommeren om ons alleen te beperken tot de verdere ontwikkeling van het Vlaamse vraagstuk, waaronder wij tevens de aspekten van de Vlaams-nationalistische politiek begrijpen. In brede Vlaamse kringen bleef men op zijn hoede, was men achterdochtig. De herinnering aan wat tijdens de eerste wereldoorlog was gebeurd en aan de toenmalige toestanden in het leger was bij duizenden nog levendig. Men vreesde dat de tegenstanders, de z.g. Belgische patriotten, zouden gebruik maken van de omstandigheden om de Vlaamse vooruitgang af te remmen of zelfs ongedaan te maken. Verschillende incidenten kwamen dit vermoeden versterken. Een ervan was de benoeming van de nieuwe burgemeester in Brussel, Dr. J. Van de Meulebroeck, na het overlijden van Ad. Max (†1939). Men beschouwde het als een zware Vlaamse nederlaag waar het bleek, dat bij deze benoeming niet één voorwaarde was gesteld om een einde te maken aan de politiek van Vlaamse denationalizering in BrusselGa naar voetnoot(8). Toen de brochure verscheen van K. Pinxten Limburg een colonisatiegebied (1939, 51 blz.) vestigde Prof. R. Van Cauteren er de aandacht op in De Standaard, dat de schrijver van de brochure van oordeel was, dat er geen oplossing te vinden was buiten een grondige en ernstige wijziging van de staatsinstelling en verklaarde hij zich hiermee akkoord met een waarschuwing tegen staatshervormingen op papier, naar het voorbeeld van de taalwetten op papierGa naar voetnoot(9). De legerleiding gaf juist hier, door enkele ongeschikte maatregelen en door voortdurende overtredingen van de taalwet, aanleiding tot tal van klachtenGa naar voetnoot(10). Reeds vanaf het begin van de mobilizatie werd in Gent de toegang tot het studentenhuis Mac Leod en het Vlaams huis Elckerlyc door de legerleiding aan de militairen verboden. De Open Frontbrieven uit de eerste wereldoorlog, door het IJzerbedevaartkomitee zo pas uitgegeven als eerste bijdrage tot een geschiedenis van de frontbeweging 1914-1918, werden door de gerechtelijke politie in beslag genomen, een maatregel die door de eerste minister zelf, in een brief aan het komitee (30 sept.), werd gerechtvaardigdGa naar voetnoot(11). Onder deze omstandigheden schreef Staf De Clercq een artikel in Volk en Staat (30 sept.) om te waarschuwen: het v.n.v. bleef honderd percent de neutraliteitspolitiek | |
[pagina 158]
| |
van de regering steunen en bleef nog immer de mening toegedaan dat deze regering het ernstig meende, maar, na gewezen te hebben op de antineutraliteitspropaganda, waarschuwde hij ernstig door te wijzen op de vijandige houding van de burgerlijke en van de militaire overheden tegen het v.n.v. Toen Koning Leopold en Koningin Wilhelmina van Nederland op 7 nov. 1939 aan de staatshoofden van de mogendheden in oorlog hun goede diensten tot bemiddeling hadden aangeboden, interpelleerde G. Hubin de regering hierover (14 nov.). Het kwam tot een heftig incident in de Kamer, toen Fl. Grammens wilde beletten dat Hubin, die bij het begin van de oorlog in volle Kamer verklaard had te zullen dienst nemen als vrijwilliger in het Franse leger, het woord nam. Grammens werd, manu militari, aan de deur gezetGa naar voetnoot(12). De Vlaamse groepen van Kamer en Senaat hadden van hun kant een speciale kommissie aangesteld belast met de vrijwaring van de belangen der Vlaamse dienstplichtigen en was hierover in drukke briefwisseling met de minister van landsverdedigingGa naar voetnoot(13). Kort daarop (18 december) werd de verspreiding van de weekbladen v.o.s. en Strijd in de kazernes verboden. De maatregel tegen v.o.s. werd reeds op 12 jan. 1940 ingetrokken, toen het weekblad aan de eisen van de regering had toegegeven: in de ondertitels van het blad waren de vermelding ‘antimilitaristisch weekblad’ en de leus ‘De wapens neer’ weggelaten. De maatregel tegen Strijd bleef gehandhaafd. In het perspektief van deze politiek dient ook de schorsing gezien van het dagblad Volk en Staat op 17 jan. 1940, naar aanleiding van een artikel van Staf De Clercq over de mobilizatie die het gevolg was van de bekende alerte op 10 januari, door het neerstorten te Mechelen a/Maas van een Duits vliegtuig met aan boord aanvalsplannen tegen BelgiëGa naar voetnoot(14). Het blad bleef geschorst tot 27 februari. Tegen Staf De Clercq was intussen door het parket een aanvraag bij de Kamer ingediend tot opheffing van zijn parlementaire onschendbaarheid. Deze aanvraag werd door de Kamer verworpen met algemene stemmen, | |
[pagina 159]
| |
op twee na, na een schitterende verdediging van Staf De ClercqGa naar voetnoot(15). Op dat ogenblik was de strijd volop ingezet voor de z.g. kulturele autonomie. De eis - wij hebben het gezien - was sedert jaren gesteld. In oktober 1938 had de Vlaamse Kultuurraad, officieel lichaam, verslag hierover uitgebracht en de splitsing van het ministerie van openbaar onderwijs aanbevolen. Ook het Studiecentrum voor de Staatshervorming (c.e.r.e.) was er voor gewonnen. Begin januari 1940 richtte het Verbond der Vlaamse Kultuurverenigingen nogmaals een brief tot de eerste minister om de splitsing te vragenGa naar voetnoot(16). De regering werd verplicht positie te kiezen. Ter gelegenheid van de bespreking van de begroting in de Senaat kwam Soudan, minister van openbaar onderwijs, met het voorstel van de regering voor de dag. Dit bepaalde de toepassing van de taalwet van 1932 en een systeem van taaladjunkten. Van splitsing was er dus geen sprake en het voorstel ging minder ver als die van de Vlaamse en de Waalse kultuurraad en van de c.e.r.e. De bespreking van dit voorstel, dat geen voldoening kon schenken aan de Vlamingen, gaf aanleiding tot scherpe diskussies. De liberalen zagen er een eerste stap in naar de scheiding en bestreden het hardnekkig. Ten slotte werd de begroting toch met 83 stemmen tegen 22 bij 42 onthoudingen goedgekeurd. De agitatie ging echter verder. Liberalen en franskiljons gingen voort met de bekamping van het voorstel. Het Verbond der Vlaamse Kultuurverenigingen van zijn kant vaardigde een manifest uit om nogmaals de radikale reorganizatie van het ministerie van openbaar onderwijs door volledige splitsing te eisenGa naar voetnoot(17). Ook de Vlaamse beroepsverenigingen vroegen nogmaals de hervorming en indeling der diensten in twee onafhankelijke bestuurslichamenGa naar voetnoot(18). Bij de behandeling van de begroting van openbaar onderwijs in de Kamer werd deze, op 25 april, aangenomen met 125 stemmen tegen 45 en 15 onthoudingen. De liberalen, op een paar Vlamingen na, hadden tegen gestemd. Hierop bood eerste minister Pierlot het ontslag van de regering aan. De Koning weigerde het te aanvaarden. De kranten brachten kort daarop het bericht dat de regering de hervorming van het ministerie van open- | |
[pagina 160]
| |
baar onderwijs zou doorvoeren en dat een ontwerp van k.b. aan de kultuurraden zou worden voorgelegdGa naar voetnoot(19). Zo ver stond men op de vooravond van 10 mei 1940. Deze strijd om de kulturele autonomie was de laatste episode in de geschiedenis van de Vlaamse Beweging vóór de tweede wereldoorlog. Ook hier zou nog moeten afgewacht worden wat er op papier zou van terechtkomen en wat het dan eindelijk in de praktijk zou worden. Er was, in ieder geval, heftig om gestreden. Hierbij mocht Ph. De Pillecyn terecht de vraag stellen, naar aanleiding van de gebruikte uitdrukking van de ‘kulturele autonomie’ of het toch niet hemeltergend was ‘dat een splitsing (en welke splitsing) van de bestuurlijke diensten van één enkel departement, dat zo een lading met zó een vlag wordt gedekt’Ga naar voetnoot(20). |
|