| |
| |
| |
Ernst Groenevelt
Rondom het boek
De lezer - de schrijver - de uitgever de boekverkooper - de criticus
Met vijf ‘soorten menschen’ heeft het boek te maken - om van de handwerkslieden die het tot stand brachten te zwijgen. En alle vijf hebben zij er ànders mee te maken. Hoe zij er mee te maken hebben, hoe zij er op reageeren en hoe zij het boek als boek beschouwen, wat het voor hen is en welke waarde het voor hen vertegenwoordigt, daarover wordt in dit opstel uitgewijd.
| |
| |
| |
Rondom het boek
De lezer
Die kast van U, vol boeken, staat daar roerloos en al die bandjes doen misschien erg decoratief. Maar tijdens de boekenweek gaan al die boeken U iets zeggen en ge zult wel willen luisteren. Toen ge verpoozing zocht en afleiding, hebben die boeken U over de stilte en de eenzaamheid heen geholpen.
Boeken zijn, meer dan we weten, persoonlijk bezit voor een persoonlijk mensch. Als 't niet zoo afgezaagd was, dan zou hier zeer zeker van pas zijn: zeg mij wat gij leest... enzoovoort.
Boeken houden onze ziel vast en dringen in onze persoonlijkheid. Kom maar eens in een kamer, waar boeken aan den wand domineerend zijn. Heel de kamer krijgt er sfeer door en de man - of de vrouw - die in die kamer werkt, dus lééft, - groeit in die boeken en is er één geheel mee. Boeken zijn stempels van ons zelf. Boeken zijn het uitgesproken IK van U en mij. Meer zelfs: ze hebben U boven Uzelf uitgetild. Ze zijn altijd Uw dienaar geweest.
Van welk een wezenlijke geestelijke waarde het boek is - niet: kan zijn, maar: is - werd eens heel typisch geaccentueerd door een maatschappelijk werker, die over zijn werk sprekende uit de practijk, zei: waar ik boeken in een huis vind, vind ik nooit uithuizigheid en waar ik geen boeken vind, weet ik de bewoners altijd: op straat. En een dokter zei mij eens: patiënten die niet uit mogen en gewend zijn met boeken om te gaan, genezen vlugger, dan zij, die onder zulke omstandigheden zich zitten te vervelen, wijl ze het genot van het boekenbezit niet kennen.
Ik zou met name een jong gezin kunnen noemen, waar, toen het ameublement gekozen moest
| |
| |
worden ‘zelfs’ een boekenkastje niet ontbrak.
Een eigenwijze tante, vroeg toen: ‘Gut, kinderen, wat heb je daar nu aan, had liever een buffet genomen. Je hebt haast geen boeken. Die jeugd van tegenwoordig lijkt wel mal’.
Maar, deze tante wist niet, dat dit jonge vrouwtje met haar man op de begrooting elk jaar een post uittrok voor den zorgvuldigen aankoop van wat boeken. En dat is ieder jaar zoó weloverwogen geschied, dat thans dat eenvoudige boekenkastje geestelijk in de huiskamer van meer beteekenis is dan de Rembrandt-nadruk boven tante's pompeuze buffet.
En ook van meer waarde dan zooveel andere dingen, die het leven van zoo heel veel jonge gezinnen vervlakken.
Maar ja: om met zoo'n kastje boeken wezenlijk diepgelukkig te zijn, moet men een ander soort mensch wezen, dan die, die een boekenkast erg gewichtig vindt, maar er toch een groen gordijntje voor spant tegen de ruit, om te verbergen dat er... enfin, laten we den ‘geestelijken’ inhoud van heel veel ‘boekenkasten’ maar niet verklappen.
De liefde bedekt alle dingen; en hier is de liefde dat groene gordijntje.
Maar wanneer in ons leven het boek een steunpunt is geworden, komen er zooveel vragen naar voren, zooveel ontdekkingen, zooveel verrassende resultaten, dat ge ten leste als de Koningin van Scheba, die eens bij den rijken Koning Salomo op bezoek was, uitroept: de helft is mij niet aangezegd.
| |
De schrijver.
Mag ik dan maar met het begin beginnen: de schrijver. Dat is die geheimzinnige persoonlijkheid,
| |
| |
waarvan we wel hooren, maar die eigenlijk nooit als een gewoon mensch, zooals U en ik, tot ons doordringt, met zijn menschelijke kleinigheden en zijn zorgen en zijn ondeugden en zijn zwakheden. De schrijver, de verhevene, de op het voetstuk van den roem geplaatsten afgod, de vereerde groote held,... de Kunstenaar. En onze gedachten nemen het sprongetje naar dat vreemde wereldje van artisten met lange haren. Daar vindt onze fantasie dan den schrijver terug in een fluweelen jasje; misschien op een zolderkamertje. Tijdens de boekenweek moet ge allereerst uit dezen rijken droom tot de nuchtere werkelijkheid worden teruggebracht om onze schrijvers te leeren zien als de doodgewone menschen, die ook hun dagelijksche werk hebben. Ergens op een kantoor, in de practijk van het leven verbonden aan een museum, misschien leeraar voor 'n klas, huisvader met zijn zorgen, journalist, ach het leven heeft immers duizend mogelijkheden en de schrijver, de gedroomde grootheid van Uw boekenkast, is niet meer dan één uit velen; een burger met U, een stadgenoot, een goede kennis, die het leven op alle mogelijke manieren waarneemt en midden in het gewoel der dagelijksche dingen staat.
De tijd van den ivoren toren is voorbij. De Kunstenaar is de kluizenaar niet meer. Hij kan bediende in een warenhuis zijn en bode bij een minister; boekhouder op een glasfabriek in een provincie-nest en toch: de Kunstenaar.
En de schrijfsters? Onze dames, die het boek van haar leven en het boek van het vrouwenleven en de vrouwenziel voor U schrijven? Ik ken ze in alle denkbare maatschappelijke posities; ik ken ze ook: getrouwd en ik ken ze ook: als de zorgzame, lieve
| |
| |
moeder. Laten we dan als eerste zekerheid tijdens de boekenweek dit beseffen: dat de schrijver en de schrijfster waarachtig één der onzen is, die juist omdat hij en zij zoo geheel aan ons gelijk is, het leven in de boeken zoo zuiver afstemt.
De tweede figuur - die meer op den achtergrond van het boekenleven staat, is:
| |
De uitgever.
Hij is de man van de risico's, de bemiddelaar tusschen schrijver en lezer. De lieve-heer, om het zoo eens te zeggen, van de Kunstenaars, die met hun boeken binnenstappen op genade of ongenade. Hij zit met zijn bedrijf midden in het zakelijke. Voor hem is een boek: materiaal. Een verkoop-artikel. Hij heeft ‘het boek’ noodig net als zijn telefoon en precies als zijn boekhouder. Daar zit geen grein luxe achter. Hij moet een balans maken en winst en verlies boeken. De schrijver en de uitgever zijn samen de dobbelsteentjes in het spel der schoone letteren.
Het salaris van den schrijver is gelijk aan het salaris van den administrateur. Het is: loon. Loon voor werk. Betaling. De rest is: zaken doen. Is de ham goed, dan gaat-ie er in. Het boek is levenswaar. De uitgever zorgt voor Uw geestelijk voedsel.
Daar zijn uitzonderingen op dit wel zeer algemeene beeld. Daar zit gelukkig oók nog wel iets als de liefde voor het boek achter. De vreugde om een uitgaaf te kunnen verzorgen van een boek van beteekenis. Het offer, dat veelal gebracht wordt op het altaar der kunst. Onzen uitgevers een eeresaluut. Ja, zij die met ‘het boek’ toch eigenlijk in doorsnee zoo gedachteloos omgaan, mogen bij dit aandachtstreepje - waar- | |
| |
lijk wel even een eeresaluut brengen aan den Nederlandschen uitgever, die met zijn enorme risico's het Hollandsche boek zoo in alle opzichten prachtig verzorgt. Zij, die in verhouding tot andere landen, met het Nederlandsche boek een eer inleggen, wijl hun artistieke smaak en hun idealisme - wel als in geen enkel ander bedrijf - offers vraagt en eischt, waardoor de boekhouder op het kantoor van den uitgever waarlijk niet altijd aan een middelmatig balanseindcijfer komt. De Nederlandsche uitgever is een schenker aan het publiek en wij mogen onze welverzorgde boekenkast er heusch wel op aankijken: daar zit meer overtuiging dan zakelijke winst achter. Moge de uitgever, waar hij zoo dienende is voor den geest van ons volk ook in de volgende jaren van moeizamen en vaak teleurstellenden arbeid, de kroon blijven dragen, die op dit boekenfeest zijn cultureelen arbeid siert.
Vraag u zelf: welk aandeel heb ik aan die cultuur en sluit uw boekenkast niet, zonder de belofte die geestelijke provisiekast voortaan beter te voorzien.
En zoo ontmoeten wij elkander dan in den boekwinkel.
| |
De boekverkooper.
Kent U hem? En kent hij U? Is er tusschen u en hem dat contact van begrijpen en waardeeren? Of: hebt ge misschien zelf geen eigen boekverkooper? Stapt u, als het zoo eens noodig is, maar een winkel binnen? Gaat u maar zoo een beetje op goed geluk af op wat er in de etalage ligt? Heeft het bandje het misschien al gedaan?
Weet ge niet, dat de boekverkooper de man niet is die voor den gaanden en komenden man een pond
| |
| |
krenten uitweegt of de mooie doos toiletzeep voor u inpakt?
De boekverkooper is de ernstige belangrijke tusschenpersoon in het contact, dat de schrijver met zijn publiek heeft. Hij is de georiënteerde kenner van het boek en zijn auteur; hij weet wat er op de boekenmarkt verschijnt en volgt op den voet de critieken, welke over dit werk zijn verschenen; hij laat zich, waar hij kan, over het boek inlichten; hij kent de voorkeur van u en hij weegt u precies uit naar den geest.
Hij is de schakel tusschen u en uw boek. Er is eigenlijk geen beroep, dat zoo nauw aan de kunst verwant is, als dat van den boekverkooper, zijn artisticiteit en zijn zakenkennis moeten hem vrij maken van elk vooroordeel; hij moet open staan voor het nieuwe, dat komende is en hij moet zijn cliëntèle den wonderschoonen weg wijzen door den toovertuin der letteren.
Want die toovertuin wordt zonder hem voor U een dwaaltuin.
Hij moet ‘neen’ durven verkoopen en U een boek durven afraden. Omdat hij U kent en... het boek, waar ge naar vraagt.
Wist u, lezer, dat er boekverkoopers zijn, die dat durven, tegen hun eigen (schijnbaar) belang in? Zij winnen uw vertrouwen ermee en dat is hun meer waard dan de provisie, die de uitgever op de rekening voor hen aftrekt.
De echte boekverkooper is uw dokter, die met zijn consult u dient. Hij stuurt u, ook ongevraagd, een paar nieuw uitgekomen boeken op zicht. Niet in de eerste plaats, omdat hij u die boeken graag verkoopt, maar omdat hij weet, dat ge er prijs op stelt op de
| |
| |
hoogte te zijn en omdat hij weet, dat juist die op zicht gestuurde boeken iets voor u zijn.
U is in zijn zaak niet: een klant voor de toonbank, maar een bezoeker, die eens komt neuzen. Hij wil niet, dat ge zijn winkel als een winkeltje beziet en beschouwt. Zijn winkel moet uw showroom zijn. Hij heeft ook immer tijd voor U, om met U te praten over boeken en schrijvers. En als hij voor een vraag komt, waarop hij het antwoord niet weet, dan is het hem een genoegen - een vak-genoegen - uw vraag ter onderzoek door te geven, te informeeren, om u over een paar dagen goed te kunnen inlichten.
Uw boekverkooper is uw bibliothecaris en uw catalogus.
Zeg niet, dat het portret, dat ik hier van den boekverkooper geef, een ijdel portret is, dat niet op de werkelijkheid lijkt.
Want ik ken ze bij name, die zoo hun vak liefhebben en er in opgaan en zoo'n taak vervullen in het geestelijk leven van hun klanten.
Klanten. U voelt wel, dat dit woord hier nu al niet meer goed klinkt. Het is hier niet meer op zijn plaats. Heeft een dokter klanten? En een notaris? Schat uw boekverkooper niet lager. Want gij schat uw boekverkooper naar wat gij zelf zijt.
Wie met het boek omgaat als een bezit van blijvende waarde, heeft aan zijn boekverkooper den adviseur voor zijn intellectueel leven.
En nu moeten wij toch ook, bij deze waardebepaling van ‘het boek’ die eene geheimzinnige tusschenpersoon niet over het hoofd zien, die de bemiddelaar is tusschen u en: ‘het boek’:
| |
| |
| |
De criticus.
En dus ten leste, een persoonlijk woord. Hoe staat ge tegenover onze critieken? Ik ben altijd vol huivering, wanneer ik mijn meening neerschrijf om: te laten drukken. Want: wat is mijn meening? Ik smeek U: wanneer ge onze boekbesprekingen leest, schakel uw eigen bewust oordeel niet uit. Wij zijn er niet om u een boek al bij voorbaat uit handen te nemen, met onze critiek. Wij zijn er om u die boeken juist in handen te spelen en om u aan te wakkeren zélf met die boeken kennis te maken en zelf er een oordeel over te vormen.
Vergeet - wanneer gij boekbesprekingen leest - toch nooit dat U en ik twee geheel van elkander onderscheiden persoonlijkheden zijn. Dat Uw behoefte een andere is dan de mijne; dat uw opvattingen anders kunnen zijn dan de onze; - dat uw ontwikkeling en uw geheele levensbasis van de mijne kan verschillen.
Wij zijn de literatuur-schoolmeesters niet, die vaststaande cijfertjes zetten onder het dictee-werk onzer schrijvers. Er zit zoo een geweldige arbeid achter een boek. Maanden-lange inspanning; hoogtepunten van kunstenaars-geluk - en dat alles wordt door ons samengevat in twintig regels druks; misschien in een half kolommetje kopy. Misschien: een feuilleton. Begrijpt ge hoe de ernstige criticus zich verantwoordelijk voelen moet wanneer hij het besef krijgt dat zijn lezers dat oordeel van hem als het onfeilbaar: Ja-of-neen accepteeren?
Dit persoonlijke woord tot U, lezers, is er op gericht al Uw reserves in te roepen. Want de boek-beoordeelaar is niet de beul van den kunstenaar en niet de portier van uw bibliotheek. Hij is de bemiddelaar. Hij
| |
| |
bedoelt met zijn bespreking allereerst uw aandacht te vragen voor het boek in het algemeen en in het bijzonder voor dat besproken boek.
Natuurlijk: er is in onze besprekingen ook een element van den wegwijzer. Ge wilt voorgelicht worden, omdat u de tijd ontbreekt zelf altijd uw keus te bepalen; ge wilt een richtlijn hebben. En de verantwoordelijke criticus voelt zich juist daardoor des te ernstiger geroepen, weloverwogen het voor-en-tegen uit te spreken. Ge kunt zoo'n bespreking zeer zeker aannemen als een introductie. Misschien met dezelfde zekerheid waarmede ge u door een bekwaam winkelbediende een artikel laat voorleggen en naar zijn of haar raadgeving luistert.
|
|