Serenade voor Lena(1941)–Jan G. Elburg– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Vier kwatrijnen I Het schemerlicht tast langs verkleurde plekken Op het behang; mijn witte handen trekken Gordijnen voor het blauwe vlak van 't raam: Geen schemer mag een muur tot spreken wekken. II Drie kaarsen, brandend op een koopren luchter; Het lichaam dronken en de kruik weer nuchter... In donkre laden ritselt het gedicht: Herneemt zijn macht na elk gevecht geduchter. III Nu in de haard de vlammen trager dansen, Zie 'k in dit licht haar kleine borsten glanzen: Ik kan, beschut door water, vuur noch steen, Mij in de dood slechts voor de droom verschansen. IV Vergeefs een ponjaard naar mijn hart gestoken: Geen liefde die zijn dichter ongewroken Laat vluchten in de liederloze dood: Niets kan kapot dat alreeds is gebroken. Vorige Volgende