Geen letterheren
(1987)–Jan G. Elburg– Auteursrechtelijk beschermdUit de voorgeschiedenis van de vijftigers
Bert SchierbeekEen van de goede vrienden, naast Schuur en Diels, uit de werkgroep rond Het Woord was prozaschrijver Bert Schierbeek. Met hem en zijn vrouw Fried werd de eerste naoorlogse tocht naar Parijs gemaakt: logeren in de ijskoude, hoge kamers van het filiaal van de Volkshogeschool, Château de Méridon. Pakje boterhammen mee en dat nuttigen bij de surrogaatkoffie met een scheut zoetstof erin die de Parijse cafeetjes verstrekten...Ga naar voetnoot* Gelijk op met dat van Elburg ging Schierbeeks verlangen naar vormvernieuwing. Over de kwestie ‘en inhoud’ verschilden de meningen nogal. In die dagen zwoegde Bert aan zijn omvangrijke Boek Lecocq, een manuscript dat al doende tot een omvang van meer dan zeshonderd pagina's aanwies. Hij probeerde hierin de verbinding te leggen tussen zijn stijl in Gebroken horizon (1946) en de hem erg aansprekende werkwijze van James Joyce. Hoewel zijn debuutroman Terreur tegen terreur er een over het verzet was geweest, toonde hij, ook | |
[pagina 48]
| |
al onder de niet-onbedenkelijke invloed van de Woord-theorieën, een groeiende neiging het maatschappelijk gebeuren minder ruimte in zijn werk te geven dan het persoonlijke, vooral geestelijke avontuur. Een mixtuur van esthetische hooghartigheid en Gronings-provinciaal wantrouwen deed hem al wat politiek was, al wat hij als bemoeizucht van wereldverbeteraars ervoer, van de hand wijzen. Schierbeek kenmerkte zich door een zekere luchthartigheid ten opzichte van het métier die Elburg mogelijk in beginsel niet vreemd was, maar die deze in zichzelf en nog heviger in anderen verfoeide. De woorddronkenheid die de experimentelen later van alle kanten zou worden verweten, werd al vroeg in Schierbeeks werk merkbaar. Zo zelfs dat hij soms blunderde waar het woordkeus betrof. Zo liet hij - een voorbeeld uit tientallen - eens een fragment uit het Boek Lecocq lezen waarin een oudere joodse man zijn ontsteltenis moest uitspreken over de omstandigheid dat zijn zoon het met een christenmeisje aanlegt. Schierbeeks oude jid roept uit: ‘Mijn zoon met de golem!’ Navraag brengt aan het licht dat de auteur eigenlijk ‘gojim’ had bedoeld, maar met enige kennis van zaken wat het meisje betreft vanzelfsprekend over een ‘sjikse’ had dienen te schrijven. Elburg vatte zoiets op als gebrek aan verantwoordelijkheid tegenover het ambacht, een standpunt dat - niet alleen achteraf bekeken - danig naar pennewipperij riekt. Het moet duidelijk zijn dat je geen zeshonderd bladzijden schrijft binnen een kort tijdsbestek als je al van meet af aan op elke slak zout legt. Dat komt bij de afwerking wel. Bovendien: waar strijken editors anders hun salaris voor op? Daarbij komt dat Elburg zelf geen zier beter was. In zijn vertaling van Robert Penn Warrens All the King's Men vertaalde hij, uit louter balorigheid, het Amerikaanse ‘blokehead’ met ‘blokhoofd’, een rang uit de burgerlijke luchtbescherming tijdens de oorlog. Omdat de redactionele controle op De Bezige Bij in die dagen nog | |
[pagina 49]
| |
verre van volmaakt was, en omdat Elburg zelf zijn ‘grap’ verder ook vergat, kwam dit ‘blokhoofd’ uiteindelijk ongewijzigd in de uitgave Zij gaven hem macht terecht. Maar, zoals gezegd, Schierbeeks onbekommerde ‘ach wat geeft dat nou’, naast het gemis aan betrokkenheid inzake het maatschappelijk gebeuren, ergerde de in die dagen wel hinderlijk beginselvaste ‘aartsexperimenteel’ bovenmatig. Bij alle kameraadschap ging hij Schierbeek beschouwen als voorbeeld wat een schrijver níet mocht zijn. Vooral toen Bert, na Schuur en Elburg, aan de beurt was om in Het Woord een manifest in dichtvorm te fabriceren, en zich daar met een paar regels van afmaakte, zich bovendien in een naschrift voor die beknoptheid verontschuldigend met de opmerking dat hij het woord ‘parelen’ in het vers had gebruikt en dat parelen héél duur waren zodat niemand zich bekocht hoefde te voelen. Deze boertigheid gaf alweer aanleiding tot ongenoegen. Een ‘grapje dat mag’ maar niet in het stadium waarin vernieuwers ‘Poëzie’ nog met een hoofdletter schrijven, blijkbaar. De hier gesignaleerde ergernissen zouden gevolgen hebben tijdens Schierbeeks aandeel in het latere Cobragebeuren. Elburg waardeerde Schierbeeks ronde goedlachsheid, zijn gastvrijheid, luisterde geamuseerd wanneer Schierbeek, ter ere van zijn bezoekers, achter een muziekstandaard klassiek op een viool begon te strijken (Elburg had zelf altijd jazzgitaar gespeeld), maar hij zag in deze vriend geen medestander. Het zou tientallen jaren duren eer hij voldoende gelatenheid had opgedaan om op dit standpunt terug te komen. |
|