Kyrieleis(1950)–Lidy van Eijsselsteijn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] De veroordeelde De nacht gaat donker en slank, op smalle gekluisterde voeten, voorbij aan het open raam. Hij verwart zich in de rank van de wilde, herfstlijk bloedende klimop, en wacht en staat stil, en bezint beschaamd: ‘Ik had een feest moeten zijn, de wingerdkrans in het haar. Vanwaar mijn povere staat? Wie heeft mij dus gezonden? Waartoe, in welke raad werd dit mijn vonnis bepaald?’ Dan hoort hij de tijd, die roept zijn ijle, verglijdende stonden en gaat, moe en gebonden - Tot de morgen hem achterhaalt. Vorige Volgende