Kyrieleis(1950)–Lidy van Eijsselsteijn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Chant d'amour I Nocturne Hoe wonderlijk verstilt de klop des tijds, alsof de wereld zich om ons vernauwde tot gekristalliseerde droppel eeuwigheid, waarin Uw ogen donkerder en blauwer zich wenden naar de blik, die op U wacht, en daarin leest het oudst der oude schriften: hoe puur en glanzend aan de scheppingsdag de wereld rees uit baaierden en driften tot klaarte, en zie, daar bloeit Gods teedre tuin: Eden, en de man aanziet de vrouw... O zoete thuiskomst O geheim [pagina 9] [p. 9] II Cantilene De donkre gong, Uw hart, vangt aan te luiden. Ik buig mij siddrend naar de zware slag, die als verbreekt de broze wand der huid, en naar mij vertrilt in aanroep en in vraag. De weke boog, Uw mond, bespant mijn ogen. Uw arm omspant mij in de duizel diep, en ik herken de staamlende, ongeboren stem, die uit dit omarmen vragend riep... O mond aan mond verbroken barrière, o lenteland in mij, doordrenkt van dauw, zich strekkend onder sterdoorschenen verten - O zoete kiem, door U in mij gebouwd! [pagina 10] [p. 10] III Matinale Daar wiekt een vogel van de smalle tak, Die buigt en deint en nawiegt op de wind. De koelte van de morgen raakt mijn ogen - Is dit de tijd, die traag de klop hervindt? O vlugge vlerk door deze droom gevlogen, die de kristallen stilte om ons brak: keer weder aan uw wiegelende tak! Kleine Japanse prent, blijf onbewogen - Nog beeft in onze leden de tedere extase. Nog bloeit de hof van Eden in ons verrukken na - Roer niet aan deze tempel, klop van de tijd. Vertoef, aan deze drempel der eeuwigheid. Voor Dietje en Laurens Vorige Volgende