ongelijkheid, krankzinnigheid e.d. Dat zijn deugdelijke redenen. Maar dat gedraaf van de een naar de ander in de hoop de volmaaktheid te vinden op dat niet te bepalen terrein dat we liefde plegen te noemen, is blindheid. Er is geen volmaaktheid. Er is afleiding, er is vermaak, er is seks, maar dat heeft met het huwelijk niet veel te maken. Wie met een ander mens samen door het leven wil gaan, doet beter zijn partner te kiezen zoals hij zich een vriend zou kiezen. Want hoe aangenaam de bedbezigheden ook mogen zijn, het grootste deel van het menselijk bestaan speelt zich daarbuiten af. Daarom geloof ik dat het het belangrijkste, althans het bevredigendste, is dat je met elkaar kunt praten, gedachten kunt uitwisselen waarbij je dan ook werkelijk sympathie voor elkaars woorden kunt opbrengen en gezamenlijke belangstellingen hebben als je tenminste dagelijks bij elkaar wilt zijn. En daar er maar weinig mensen zijn die bij voortduring alleen kunnen zijn - tenzij ze met iets heel positiefs bezig zijn -, geloof ik dat het paarsgewijs leven wel verstandig en wenselijk is, maar dan niet op de basis van de liefde met een hoofdletter.
De fout die ik - of Jacques en ik - gemaakt hebben, is dat wij ons dat veel te laat gerealiseerd hebben. Ik omdat ik inderdaad in het net van die bedrieglijke volmaaktheid gevangen zat en Jacques omdat het met zijn negentiende-eeuwse aard heel lang geduurd heeft tot het tot hem is doorgedrongen dat je aan een vrouw ook een vriend zou kunnen hebben.
Helaas, noch Jacques op zijn achtendertigste, noch ik op mijn negentiende jaar waren zo wijs. Of wellicht toch wel. Maar dan zat die wijsheid toch verborgen onder een vracht van onwetendheid, onlust, onwil. En onervarenheid - maar wat is ervaring anders dan de lange weg die je af moet leggen om te ontdekken wat de kortste geweest zou zijn. Zo was hij en zo was ik, ondanks ons