De Hollandsche Spectator
(2001)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 196-240: 11 september 1733 - 12 februari 1734
[pagina 369]
| |
No. 240. Den 12. February 1734. De Hollandsche Spectator.
Infelix operis summa, quia reddere totum Nescit.Ga naar voetnoot1
hor.
OP de brieven, die my worden toegezonden, vind ik dikwils tot opschrift; Aan den geleerden Heer Spectator. Maar, behoudens de eerbied, die ik aan myne verstandige Correspondenten verschuldigt ben, dunkt my, dat, zo myn werkje door weezentlyke verdienste eenige lof waardig is, het zelve my een' anderen roem, als die van geleerdheid, behoorde te verwerven, vermids het in vertoogen van die natuur, op eigentlyk gezegde geleerdheid niet voornamentlyk aankomt. Zo ik myn Landaard niet vreesde te beleedigen; zou ik durven beweeren, dat de vreemde fraye geesten de onzen overtreffen, in het net en onderscheiden uitdrukken der gaaven van den geest, zo aangebooren als verkreegen. Door geleerdheid verstaan ze niets anders, als een zeekere verzameling van wetenschap, die aan geest en verstand tot een nutte voorraad kan verstrekken, dog die door zig zelf met geest en verstand niets gemeens heeft. In dien zin kan ze even zo wel met zotheid, als met wysheid gepaart gaan; In het eerste geval kan ze vergeleeken [234] worden, met een vertrek daar allerlei slag van meubelen, zelfs de dierbaarsten, opeen gestapelt, en door elkander verwert, belemmering in plaats van gemak en sieraad veroorzaken, 't Is in die betrekking dat de oordeelkundige Moliere met veel reeden beweert; dat een geleerde gek veel gekker is als een onweetende. In het tweede geval kan de geleerdheid worden afgebeeld, door een ka- | |
[pagina 370]
| |
mer daar alles op de netste orde geschikt, en in een natuurlyk verband geplaatst, zig een onderlinge nuttigheid, en versiering byzet, of wel door een welgereegelde boekzaal; daar alle de geschriften volgens hunne aard t' zamen gevoegt en gepaart, zig aan de eerste uitstrekking der hand tot een spoedig en gewenscht gebruik, als aanbieden. Op de zelfde wyze verwert men dikwils, onder ons, niet alleen in het dagelyks gesprek, daar de uiterste netheid van uitdrukking niet kan verwagt worden, maar ook in rypelyk overlegde schriften, de denkbeelden van geest en verstand, schoon de onderwerpen in hunne natuur dermate verschillen, dat de grootste geest zig met dwaasheid kan t'zamen vleien, daar het verstand in tegendeel met koelheid, en zelfs een zoort van dofheid kan vereenigt zyn. Door verstand, wil ik hier te kennen geeven het vermogen der ziele door 't welk eene aandagtige bespiegeling tot de natuur der zaaken weet in te dringen, en van de zelven duidelyke en onderscheide denkbeelden te vormen; en door geest, de gezwindheid van verbeeldingskragt, die de harssenbeelden op het spoedigste te voorschyn weet te doen koomen, en uit te kippen, en t'zamen te keetenen die geenen, die, of eene weezentlyke, of waarschynelyke overeenkomst met elkander hebben. De middelmaat, wat den geest be[235]treft, kan in de ziel nooit plaatshebben; Noodwendiglyk moet hy aldaar, of als tyran, of als slaaf zig draagen, Speelt hy den meester, zo is hy voor de oefening van verstand, en oordeel de grootste hinderpaal, die uitgedacht kan worden; zo draa is de aandagt, die als het oog der ziele moet aangemerkt worden, niet op een voorwerp gevestigt, of die ongedwonge en wispeltuurige vlugheid schuift voor het zelve nieuwe tafreelen, die zonder ophouden door anderen opgevolgt, eene genoegzame oplettendheid, op ieder in het byzonder, onmooglyk maaken. Is hy in tegendeel, door geduurige en ernstige pogingen des oordeels onder het jok der slaverny gebracht, hy moet noodzaakelyk als de nutste der dienstknegten aangemerkt worden; Hy is het die aan de aandagt de vooruitzigten oopend, de nodige denkbeelden uit de verscheide Cabinetten der harssenen voor den dag brengt, de dorheid en schraalheid der reedeneeringen wegneemt, de zelven met het aangenaamste en gevoeglykste beeldwerk optooit, en door de bevalligheid van den opschik de gemoederen tot derzelver bespiegeling, en greetige omhelzing uitlokt. Dewyl hy derhalven door zyne heilzame gedienstigheid het vast en net oordeel, doordringendheid, schranderheid, leeven, vuur, en sieraad byzet, is het ontwyfelbaar, dat hy met het zelfde de heerlykste vereeniging uitmaakt, en, niet tegen- | |
[pagina 371]
| |
staande zyne slaverny, de verkreege roem, in gelyke portien, waardig is met zyn meester te deelen. 't Is zeeker, dat deeze zyne onderwerping, voor het oog der geenen, die de vermogens en werkzaamheid der ziele niet wel onderzogt hebben, zyne uitgestrektheid schynt te verminderen, en geen gering gedeelte van zyn vuur uit te blussen. Doorgaans wanneer men twee [236] geschriften beschouwt, en 't eene der welken de geest, zonder zig met het oordeel te bemoeien, zyne onafhankelyke gaaven, den lossen toom viert, terwyl in 't ander het verstand de vlugheid der verbeeldingskragt in den breidel houd, men geneegen is te oordeelen, dat de eerste schryver den tweeden in geestrykheid verre te booven gaat. Zulks is zeer kwalyk geredeneert; 't Is waar men vind meer sieraad by den eerste; Dog het is billyk op reekening van den tweede te zetten, al het vuur, al den opschik, die hy als vreemd van zyn onderwerp heeft goed gedacht van de hand te wyzen. 't Is niet te zeggen, dat iemand, die eene opgehoopte korf van allerlei door een verwerde bloemen voor den dag brengt, een overvloediger voorraad van dat aangenaam gewas bezit, als een ander, die alleen maar met een evenmatig en kunstig geschakeert ruikertje, of (om met den beminnelyken Kats te spreeken) tuiltje, te voorschyn komt, om 't welk t'zamen te stellen, hy duizenden van bloemen heeft moeten afkeuren, en verwerpen. Schoon ik hier dit weezentlyk onderscheid tusschen de gaaven der ziele hebbe aangetoond, moet ik echter bekennen, dat het ten hoogste nut is een algemeene uitdrukking in 't werk te stellen, om, al 't geene, door die gaaven kan verkreegen worden, teffens af te schetsen. Tot dien einde vind ik dat 'er geen genoeglyker kan gebruikt worden als het woord van kennis; te weeten een ware, grondige, kennis, die niet alleen in bloote geheugenis is opgelegt, maar door weezentlyk begrip en redeneering verkreegen, aan de memorie ter bewaaring is toevertrouwt, en naar maate zy uitgestrekt is, noodwendiglyk met [237] verstand en geest vereenigt moet zyn; inzonderheid wanneer ze begreepen word als in zig besluitende de kunst van redeneeren, die de eenige sleutel is van weezentlyke en rechtschape kennis, van wat natuur de zelve mag weezen. Het gezegde heb ik goed geoordeelt eenigzins omstandiglyk hier ter needer te zetten, om 't geen een myner verstandigste Correspondenten my heeft meedegedeelt raakende de halve geleerdheid, die ik halve kennis zal noemen, door eenige nadere aanmerkingen op te helderen. Door halve kennis verstaa ik een zeeker zoort van superficieele wee- | |
[pagina 372]
| |
tenschap, die door het ter loops studeeren op hooge schoolen word versamelt, en op het woord der leeraaren, zonder nader onderzoek, en zonder toetsing aan eene welgeoefende, en onpartydige reeden, voor gegrond en ontwyfelbaar word aangenomen en in 't geheugen opgelegd; Of wel een ondiepe kennis, die t'zamengeraapt word ten deele uit Boekzalen der geleerden, ten deele uit Woordeboeken, die als opgehoopte schatkamers van kennis worden aangezien, en die in onze eeuw meer als ooit in zwang gaande aan den leezer de moeite schynen te spaaren, van de bronaders der weetenschap door eige vlyt na te vorschen, en aldus de gansche waereld van half geleerde babbelaars doen krielen. Myn wyze Correspondent heeft derzelver laatdunkendheid zo lastig en verveelend voor de menschelyke t' zamenleeving op het nauwkeurigst en aardigst afgebeeld. Die waanwysheid moet noodwendig aan die halve kennis verknogt zyn, gelyk de zeedige kleingevoelendheid natuurlyker wyze met de weezentlyke en in de schaal der reeden gewooge kennis moet gepaart gaan. Die de eerste aankleeven, bewust voor wat ge[238]ringe prys hunne schynweetenschap door hun gekogt is, en zelfs geen denkbeeld hebbende van het oordeelkundig onderzoek der waarheid, zyn zeer geschikt om zig ligtvaardiglyk te verbeelden, dat ze van een zaak alles weeten, wat 'er van geweeten kan worden; daar de ware kenners met langzame en omzigtige schreeden tot eene geredeneerde weetenschap opstygende, door eige ondervinding gewaar worden, hoe beswaarlyk het is tot de innige natuur der zaaken zig een weg te baanen en door meer, en meer te vorderen, meer en meer hunne onkunde begrypen, en ontdekken, wat weg 'er nog is af te leggen, om het toppunt van kennis te beklimmen. Een vernuftig Schryver vergelykt de laatste met een ryziger, die 't alpische gebergte, waar van de toppen door neevel en wolken bedekt zyn, willende beklimmen, wanneer hy zig bevind ter plaatse, die hem aan den voet staande als het verheevenste heeft toegescheenen, heuvelen uit heuvelen, ziet spruiten, en op de Alpes nieuwe Alpes zig verheffen en opstapelen. Dog de halve kenners zyn, niet alleen onverdragelyk voor anderen; men kan ook op de zeekerste grond beweeren, dat ze zig zelven, in den voortgang tot waare weetenschap, in den weg zyn, en in een erger toestand als die geenen, die de minste poging, om iets te weeten, nog niet gedaan hebben, en die in een volstrekte onkunde; als langs de aarde kruipen. Iemand, die gansch blind is, en van zyne blindheid verzeekert greetig is om zig aan de bestiering van een bekwaam leidsman over te geeven, is | |
[pagina 373]
| |
buiten twyfel in een min gevaarlyke toestand, als eene, die, roekeloos op een kwaad gezigt zig betrouwende alles in een valsch licht beschouwt en op zyn Don Qui[239]chots boerenkroegen voor Kasteelen, en morsige dienstmaagden voor Infants, en Princessen aanneemt. Aldus is het met de halve kenners geleegen. Vergenoegt met eenige verwarde denkbeelden van een voorwerp te hebben, en zelfs dikmaals woorden voor denkbeelden misvattende, slaan ze maar los toe met hun onbezonnen oordeel, en 't is duizend tegen een, zo ze den bal by louter geluk koomen te treffen. Ze weeten niet wat het is een zaak aan alle kanten om te wenden, en te bespiegelen, om te zien, of 'er aan 't geen ze tot nog toe begrypen niet een gronddenkbeeld, waar van alles afhangt, ontbreekt; en 't eerste scheemerlicht, dat zich in een voorwerp opdoet, is doorgaans het rigtsnoer van hunne onherroepelyke vonnisvelling. Ik heb van wyze luiden hooren beweeren, dat het natuurlyk is, dat een halve Philosooph aan de waarheid der Religie twyfelt, en dat een waar Philosooph van alle twyfeling omtrent zo eene gewigtige stof zich meester maakt: Ik betuige volstrekt van dat gevoelen te zyn, vermids het zo wel door de ervarentheid, als door de reeden geschraagt word. 't Zyn geen Descartes, geen Leibnitzen, geen Newtons, geen B.... ens, geen 's Gr...... die als voorvegters van de vrygeestery voor den dag koomen. 't Zyn Tolanden, Collensen,Ga naar voetnoot1 en diergelyke kwanten, die nooit het minste vermoeden, dat ze geest en verstand bezitten, aan de geleerde waereld zouden gegeeven hebben, zo ze hun toevlugt niet hadden genoomen tot opgewermde, en door nieuwe saccen vermomde argumenten tegens den Godsdienst. Dat volkje heeft door de bank een wondere manier van redeneeren, waar door het gemeene volk bykans noodzaakelyk moet misleid worden, schoon aan een waar Philosooph [240] der zelver laffe dwaasheid, door het minste | |
[pagina 374]
| |
onderzoek word bloot gelegt. Zy confundeerenGa naar voetnoot1 zonder ophouden, het begrip hoe een zaak is; met het begrip dat een zaak is schoon 't een van 't ander zo ver gescheiden zy als de hemel van de aarde. Zy verwerren een tegenwerping, de welke op een klaar denkbeeld, aan beide partyen gemeen, moet gegrond zyn, en waar op men verplicht is met bondigheid te antwoorden, wil men het geschil niet gewonne geeven, met een bloote vraag, die aan beide zyden loutere onkunde tot zyn grondslag kan hebben, en op welke zonder de goede zaak in het minste te kort te doen, men kan antwoorden, dat men het niet weet. Op een diergelyke wyze haspelen ze door malkander, niet te begrypen dat iets mogelyk zy, en te begrypen, dat iets mogelyk zy, en indien men hunne reedenkaveling naauwkeuriglyk onderzoekt, zal men bevinden, dat hunne door vernuft opgetooide en verniste argumenten meest van de zelfde natuur zyn. Een der geestrykste, en oordeelkundigste Engelsche Ga naar voetnoot* Poëeten heeft de gevaarlykheid van eene ongenoegzame kennis in zyne kragtige spraak in vier dichtreegels met de grootste bondigheid en leevendigheid weeten uit te drukken. Ik zal der zelver zin, naar myn gering vermogen, den verstandigen Leezer in onze moedertaal op de volgende wyze meededeelen: Een halve kennis doet eer kwaad dan goed;
Drink door, of raak niet aan Parnassus vloed;
Door kleine teugen zal hier 't brein aan 't hollen raken.
Doch sterk te zwelgen kan de ziel recht nuchter maken.
|
|