De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 151-195: 7 april 1733 - 7 september 1733
[pagina 121]
| |
No 163. Den 18. Mey 1733. De Hollandsche Spectator.
Ne sutor ultra crepidam.Ga naar voetnoot1
NIets is gemeener in de burgerlyke t'samenleving, als 't verkeerd begrip van zommige luiden, die, om dat ze in de eene of d'andere kunst of wetenschap uitblinken, zig dwaazelyk wysmaken dat ze op alles gevat zyn; zo zeer dat ze op hun woord willen gelooft worden, hunne verkreege reputatie over al doen gelden, als eene onwrikbare reden, om altyd gelyk te hebben en zig als een' algemeene onfeilbaarheid aanmatigen. In zo eene bespottelyke laatdunkendheid worden ze gesterkt en bevestigt, door 't vooroordeel van de ongeletterde, en ongeoefende menigte, die 't minste denkbeeld niet heeft van de naauwe bepaaldheid van de vermogens der ziele, die al 't geen door dat soort van overvliegers met eene verleidende statigheid geoppert word, als Godsspraken eert, en aanneemt, en niet in 't hoofd kan krygen, dat een wys en beroemt man het uiten van zyn gevoelen, omtrent wat voorwerp het ook zy, zou durven wagen, zonder van deszelfs zekerheit ten vollen overtuigt te zyn. Dus gedraagt zig het gemeene Volk wel voornamentlyk omtrent de Theologanten, inzonderheid, wanneer de zelven voor mannen by uitstek wys en geleerd te boek staan, en 't is bykans [98] of het een Kerkschendery waar, twyfel te slaan aan 't geen zy vonnissen, omtrent onderwerpen zelfs die met hunne studie de geringste betrekking niet hebben. Nergens is zulks baarblykerlyker als op de dorpen, daar in 't gemeen maar een Leeraar de gansche geestelykheid verbeeld; Zoo het den zelven slegts eenigzins lukt zynen onkundigen toehoorderen te behagen, en te voldoen, word hun daardoor zulk een hoog gevoelen van | |
[pagina 122]
| |
zyne bekwaamheid ingeboezemd, dat hy in 't minste niet twyfeld of de eerste Kerk van 't gansche land zou door zyne verdiensten vereerd worden. Welk gevoelen zo glad en gemakkelyk in 't gemoet zyner toehoorderen overgaat, dat ze zweeren zouden, dat al 't geen van menschen kan worden geweten in zyn herssenvat opgesloten is, en dat 't geen hy niet begrypt 't menschelyk verstand te boven gaat, en onmogelyk begrepen kan worden. 't Kragtigste bewys, dat by die goede luiden te voorschyn gebragt word, het welk alle tegenwerpingen sluit of oplost, en de tegensprekers op staande voet den mond stopt, is Domine heeft het zelfs gezeid; of, vraag 't Domine vry, die zal 't je zelfs zeggen, en daar hebje 't einde van alle geschil. 't Is gansch niet wonder, dat veelen onder die Heeren zig zulks laten aanleunen; de menschelyke zwakheid slaat van zelf die weg in; Al 't geen bekwaam is om voedsel aan onze hoogagting voor ons zelf te verschaffen, laten wy zagjes in onzen boezem glyden, en dat wel zonder veel onderzoek, dewyl onze eigen liefde by 't zelve zelden zyn' rekening vind. Dog die agtbare luiden zyn 't alleen niet, die aan die harssenziekte onderhevig zyn; De Regtsgeleerden, die hunne makkers voorby streven, en gelyk de voorigen gewent zyn in 't publiek te spreken, ('t geen de waanwysheid geen' klein steunzel byzet, gelyk ik in 't vervolg eens zal aantoonen,) de beroemde regtsgeleerden, zeg ik, zyn mede geenzins van die kittelende dog ongegronde inbeelding misgedeelt. Ik ga onder anderen zeer gemeenzaam om met een van die Heeren, uit welkers conversatie, zo lang dezelve van zyne professie niet afdaald, ik groote voordelen trek, 't welk my aanzet, om hem, zo veel 't mogelyk is, aan dat slag van onderwerpen vast te maken. Dog zulks is eveneens, als of ik een gladde aal by den staart greep. De man heeft absoluit besloten universeel te wezen, en hy ontziet zig niet zelf staande te houden, dat het recht de minste wetenschap is, waar van hy grondige kennis heeft; en in die gedagten word hy geschraagt door luiden, die vreemde vergezogte, en duistere redeneeringen, voor verhevene en diepzinnige aannemen. Onlangs bevond ik my t'zynen huize met eenige andere goede kennissen, luiden zonder studie, en die den Heer Advocaat al gelyk geven, eer hy den mond nog geopent heeft. Wy hadden alles des morgens de zelfde predicatie gehoort, die waarlyk alle de aandagt van een verstandig man waardig was geweest. 't Gesprek viel aanstonds op zo een loffelyk voorwerp, en myn Vriend, om te tonen, dat het hem zo weinig aan geheugen, als aan oordeel ontbreekt, ondernam die gansche redenvoering, in hare gehele t'zamenstel en verdelingen, in onze | |
[pagina 123]
| |
memorie te vervarschen. Noit heb ik iets ongerymder gehoort; 't raakte kant nog wal; hy oordeelde over de Godgeleerdheid als een blinde van de kleuren, en als of hy voor de eerste reize van zyn leven in de Kerk was geweest. Ik kan heiliglyk verklaren, dat in dat fray tafereel naauwlyks een eenige trek van 't origineel te vinden was. Hy overlade ondertusschen alles, naar [100] mate hy het voor den dag bragt, met de grootste loftuitingen, en ik oordeelde dienstig, om hem wel haast van dit stuk af te krygen, met een diep stilzwygen hem aan te horen, zonder hem ergens in tegen te spreken. Dog 't was my ondoenlyk my langer in te binden, wanneer die gaauwe oordeelaar, om zyne opvyzelingen, met eenige berispingen te verzellen, ons met een denkend gelaat zeide, dat het hem evenwel vreemd voorkwam, dat zo een wys en deftig man de toehoorderen gedreigt hadt, zo ze zig niet bekeerden, niet meer te zullen preeken. Dit komt my ook zo vreemd voor, myn Heer, borst ik daar op uit, dat ik het onmooglyk oordeel dat diergelyke dwaze woorden den mond van zo een deftig man zouden ontvallen zyn; ook kan ik verklaren, dat niet tegenstaande de uiterste ingespannendheid van myn' aandagt, ik zulks niet heb gehoort; Hier wierdt ik niet alleen van den regtsgeleerde, maar van 't gansche gezelschap overschreeuwt, 't welk eenparig staande hield, dat de Leeraar zulks duidelyk, en ronduit had verklaard; Ik liet dit onweer een weinigje bedaren, dog bediende my van de eerste kalmte om de Heeren toe te voeren, dat ik begon te voelen waar ze heen wilden, en dat ik den Predikant wel had horen zeggen, dat de braafste Leeraren zo weinig vrugt van hun vlyt en arbeid zagen, dat zulks bekwaam zou kunnen zyn, hunnen yver te verflauwen, en hen van de Predikdienst af te doen zien; Dog dat beteekend immers geenzins: zo ge u niet bekeert, zo wil ik niet meer preeken. Hier op kreeg ik tot antwoord, dat het niet de moeite waard was geweest, den Heer Advocaat tegen te spreken, vermids 't geen wy beiden geoppert hadden absoluit dezelfde betekenis had. Al wat ik 'er tegens in kon brengen, deed de minste uitwerking [101] niet; Ik wierd overstemd, 't onwederroepelyk vonnis was gestreken, en de deftige Leeraar en ik verloren ons proces met kosten en al. De zelfde Heer verbaasde my niet min wanneer hy me eenigen tyd geleden ontmoetende, my van den Spectator dien zelfden dag uitgekomen sprak als van een der geestigste en zinrykste die tot nog toe het ligt gezien hadden; Daarop trok hy los, deed my honderd dingen zeggen, die my nooit in 't hooft gekomen waren, vond in de eenvoudigste uitdrukkingen, geheime zinnen, die met de natuurlyke kragt der | |
[pagina 124]
| |
woorden volstrekt strydig waren, en de gedagtens die hem over de zelfde stof in 't hooft schoten, my voor de myne in de hand duwende, maakte hy van dat vertoog zo een misselyke hakmoes, dat ik hoofd nog staart van myn eigen werk kon bekennen. Ik zal in 't voorby gaan zeggen, dat die wyze van horen en lezen niet min als zeldzaam is, zelfs by menschen die by slegte kenners voor verstandig doorgaan. Ze zyn te fyn en te schrander om in de woorden de natuurlyke betekenis aan te willen grypen, en uit hunne verkeerde bevatting trekken ze gevolgen, die ze op des sprekers, of schryvers rekening zetten, en aldus den text met hunne grillige uitleggingen vermengende, of eer verwerrende, doenze wyze luiden schandelyke buitensporigheden voor den dag brengen, daar dezelven de minste schuld niet aan hebben; Men zou haast kunnen zeggen, dat ze alles in een boek vinden behalven 't geen 'er wezentlyk in staat; Invoege, dat wanneer het my gebeurd is, dat een van de fyne oordeelaars my verzekerde 't een of 't ander gelezen te hebben, in een schrift van een Autheur, wiens character ik dagt te kennen, ik zomtyds zonder 't werk zelf ooit gezien te hebben, met succes tien tegens een heb durven wedden, dat het aangehaalde in 't zelve te vergeefs te zoeken was. Om weder tot myn onderwerp te komen, zal ik zeggen dat het gemelde zoort van verwaandheid zo doorstralende is, dat ik duidelyk gemerkt heb dat het zelfs in zwang gaat by Werkbazen, die boven huns gelyken uitmunten, zo dat iemand zig toejuichende wegens zyne verkrege roem door netter een schoen of een kleed te maken als zyne makkers, zig niet zelden voor laat staan, dat niet te verheven, of te duister voor zyn verstand is, en naauwlyks kan begrypen, dat men de stoudtheid hebbe van andere gevoelens als de zynen te omhelsen. [102] Nog een zeer merkwaardig staaltje van dezelfde verwaande dweepery zal ik bybrengen, op welkers waarheid men staat kan maken, hoewel ik verzekerd ben, dat het den Lezer gansch niet waarschynlyk zal voorkomen,. In myn' reizen heb ik met een zeker jongman kennis gemaakt, wiens voorname verdienste bestond in de marionetten met zo veel geest en levendigheid na te bootsen, dat hy de originelen overtrof, en verdiende, dat hy op zyn beurt door de zelven tot een model genomen wierdt. Men zou gezworen hebben, dat men de yzerdraden die de oorzaak van zyne bewegingen schenen te zyn, wezentlyk zag, en hy wist zig van die rol te kwyten, met zo eene aangename verscheidendheid van gebaarden en stem, dat hy alle de personages van dat gehele theater met de zelfde natuurlykheid verbeelde, en een geheel spel alleen kon uitvoeren. Deze had een | |
[pagina 125]
| |
makker, die op de zelfde wyze met levendige personen omsprong, en als hy 't goedvond iemand in een gezelschap wist te verdubbelen. Die gaaf had hy voornamentlyk geoefend omtrent eenige der voornaamste Predikers, welkers gesten, stem en grimatsen hy zig niet alleen wist eigen te maken, maar welkers trekken, hy om zo te spreken, uit hun wezen in 't zyne scheen te kunnen overbrengen. Hy was in die nutte kunst tot zo een top van volmaaktheid gestegen, dat een zeker jong Abt, die maar een reize of twee den stoel beklommen had, hem in een vol gezelschap gevraagd hebbende, of hy hem ook wel zou kunnen nabootsen, hy den jongen Preker aanstonds voorsloeg, of dezelve lust had, om 't eens te zien, en deszelfs toestemming verkregen hebbende dermate de vergadering vergenoegde dat ieder uitschreeuwde, dat het de Abt zelf was, schoon deze zig in dit spiegel belagchelyk vindende, zig onmooglyk verbeelden kon, dat hy 'er zyn eige gedaante in zag. Deze twee hoogverlichte Kunstenaars kleefden elkander onafscheidelyk aan, om de eer van een gansch gezelschap te doen barsten van lagchen, tusschen zig te delen; ze lagen nogthans dikwils met den anderen over hoop, en zulks wel uit loutere eerzugt, dewyl elk pretendeerde, dat zyne bekwaamheid boven die van zynen makker moest gewaardeert worden, waar over ze niet zelden in gansch belagchelyke geschillen raakten; De laatste hield altyd staande, dat zyne konst die van den ander zo verre voorby streefde, als de Schouwburg boven het Marionet[103]te spel moet geschat worden, en de ander dit gansche bewys in zyn geheel latende hield van zyn kant staande, dat zyn wetenschap bekwamer was om te doen lagchen, en maakte zulks goed door de ervarendheid, die zekerlyk in zyn voordeel sprak. Hy voegde daarby, dat zyns makkers talent al eenigzins voor den bezitter gevaarlyk was, vermids weinig menschen wegens diergelyke naabootsing in hun schik konden wezen, en zulks mogelyk wel eens met gevoelige reden aan zyn Vriend zouden doen blyken, daar de Marionetten in tegendeel de zagtzinnigste luiden van de waereld waren, en aan de minste wraakgierigheid niet onderhevig. Dit is het beste dat ik ooit uit den mond van den jongman heb horen komen, die egter ruim zo veel verstand als zyn mededinger; beiden waren ze de lafste bloedbeulingen,Ga naar voetnoot1 die te vinden waren, en behalven deze hunne eenige gaaf, die ze nochtans door eene onophoudelyke oefening walgelyk maakten, hadden zy niets, dat achting of liefde tot zich kon trekken: Dog ze | |
[pagina 126]
| |
waren ieder omtrent zig zelven geenzins van dat gevoelen, en dewyl hunne magere talentjes hen in een gemeenzame omgang met geleerde en verstandige luiden, die graag de lever eens schudden, gebragt hadden, verbeelden ze zig met de uiterste verzekerdheid, dat ze door de wezentlykste verdienste de zelven aan zig verbonden hadden; ze oordeelden, over de zwaarwigtigste stoffen, met de roekelooste onvertzaagdheid, en de Godgeleerdheid, zo wel als de wysgeerte had voor hun doordringend oordeel niet de allergeringste verborgendheid; 't was te vergeefs hen hunne onkunde, en gebrek van oordeel zonder bewimpeling aan te wyzen, en hen, gelyk men zegt, opentlyk te botmuilen.Ga naar voetnoot1 Dusdanige rondborstigheid vertoornde hen, zonder hunne hoogagting voor hun zelven te verminderen; En in geval het al eens scheen, dat zulke duidelyke berispingen hun eenige nederigheid inboezemde, dit hun gevoelen wierd door de eerste toegejuigde nabootzing dermate uitgewist, dat 'er niets van overbleef; en dat ze op nieuws over de moejelykste onderwerpen als zonder appel hun onbezonne vonnis streken.Ga naar voetnoot2 Men verbeelde zig niet dat myn groot oogmerk in dit vertoog zy geweest, als iets loffelyks aan te pryzen, dat men zig geheel en al aan eene eenige studie overgeve, en daar zyn gansche werk van maakte. Geenzins. 't Is daar [104] zo verre van daan dat ik verzekert ben, dat die genen, die maar op eene zaak, schoon van groote aangelegendheid, gevat zyn, hoe uitmuntend ze in dat opzigt mogen wezen, wel als zeer nut voor de t' zamenleving moeten geschat worden, dog naauwlyks een plaats verdienen onder luiden van verstand; Immers ziet men dagelyks menschen die door de natuur karig van geest bedeelt zyn, wanneer ze de gansche kragt van 't weinigje dat ze bezitten als in een middelpunt vereenigen, door een onvermoeide arbeid, zelfs van zeer moejelyke wetenschappen zig meester maken; schoon ze in alle andere betrekkingen naaulyks doen vermoeden dat ze met een' redelyke ziel begaaft zyn. Iemand daaren tegen, dien een levendige geest en een gezond oordeel zyn aangeboren, vind in de meeste wetenschappen honderd voorwerpen, die door eene aandagtige reden, zo dra ze klaar zyn voorgesteld, begrepen worden. Zelfs is het zeker, dat in eene geoefende reden, die de kunst van redeneren zig eige heeft gemaakt, de sleutel van alle kennis opgesloten legt; Haar gebreken maar denkbeelden; de bekwaamheid om 'er 't ware gebruik van te maken bezit ze reeds. | |
[pagina 127]
| |
Ze is te vergelyken met een afgerigt bouwmeester, die proeven van zyn konst kan geven, zo dra de nodige Materialen maar gereed zyn. Ik heb alleenlyk willen toonen de bespottelykheid van wysneuzen, die om dat ze weten, 't geen ze geleerd hebben, ook gerechtigt wanen te zyn, om te weten 't geen ze niet hebben geleerd, en waar van ze, zo ze de moeite namen, van zig te onderzoeken, bevinden zouden, dat ze 't minste denkbeeld niet hebben.
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman; Delft, A. Beman en Boitet; 's Gravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem; Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar, Leeuwaarden, Strik; Franeker, Ennema. &c. [105] |