De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 151-195: 7 april 1733 - 7 september 1733
[pagina 35]
| |
De Hollandsche Spectator, zesde deel.[vignet met spreuk: Non Norunt Hæc Monumenta Mori] [G.F.L. Debrie in.t et del. Cl. Duflos. f. 1728]
Te Amsterdam, By Harmanus Uytwerf. | |
[pagina 37]
| |
No 151. Den 7. April 1733. De Hollandsche Spectator.
Da veniam fasso, vix patienter amo.Ga naar voetnoot1
ovid.
Heer Spectator.
VErmids gy door 't in het licht geven van myn brief rakende de Burgergalantery, genoegzaam hebt doen blyken, dat deszelfs inhoud u niet mishaagt, zal ik myn woord houden, en u een nauwkeurig verslag doen van myne verdere ontdekkingen, in zo eene natuurlyke, en van kunst gansch ontbloote vryagie. Na d'eerste aanval van onzen hupschen werkgast op 't onbedreeve hart van 't zoete Agnietje, twyffelde ik niet, of hy zou den volgende Zondag niet missen zyn uiterste best te doen, om de kans weer te wagen. Hier in bedroog ik my niet, en 's agtermiddags na 't uitgaan van de kerk, zag ik hem zinlyk uitgedost, en 't hairtje netjes gepoedert, 't geen hem een heel ander manspersoon deed lyken, met een langzame tred aankomen. Dog de arme vryer wendde vergeefsche moeite aan; De deur en vensters bleven by Agnietje gesloten, 't geen hem, wanneer hy voor de derde reis 't huis voorby spanseerdeGa naar voetnoot2, met de uiterste verslagentheid zyne oogen naar den Hemel deed verheffen, als of hy aldaar over Agnietjes ongevoe[2]ligheid en wreedheid, klagtig wou vallen. Ik ben verzekert, had hem 't meisje in die nare toestant gezien, dat het haar zeer aan 't hart gedaan en voor vast tot deernis zou bewoogen hebben. Maar 't was haar schuld niet, en 't zoete schaap was even te voren met moeder uitgegaan, | |
[pagina 38]
| |
met een bybeltje onder den arm, naar alle waarschynlykheid, om de avondpreek te gaan horen. Ik had een waaragtig medelyden met den armen hopeloozen knecht, die volgens den aard der oprechte en tedere minnaars, dewelke altyd 't ergste vrezen, zig gewis verbeeld zal hebben dat Agnietje een afkeer van hem had, en noit eenige geneegentheid voor hem zou hebben. Doordien ik 't overige van de week 's avonds zelden t'huis was of wel met bezigheden bezet, vernam niets verder van de zaak, tot zondaags daar aan, toen ik uit de kerk komende, my verbeelde onzen jongman voor my uit te zien gaan in onze straat, en naar de kant van myn huis; In 't voorby stappen zag ik dat ik my niet bedroog, dog, 't geen my ten hoogste verwonderde, was dat hy een meisje op zy had met dewelke hy het zeer druk had, en die my niet ouder nog lelyker voorkwam als ons buurvrystertje, maar, hoewel niet veel zwieriger, vry wat kostelyker was uitgedost, en rykelyk met goud en zilver behangen. Ik twyfelde geenzins, of zyn oogmerk was om Agnietje te trotzeeren, en zig over hare spytigheid te wreken, met haar te doen zien dat hy om haar zo zeer niet eens verleegen hoefde te wezen, en schoon zy hem met de nek aanzag, dat hy niet voor 't hooft wierd gestoten van jonge dogters die ruim tegen haar op konden. Ik bleef op my stoep staan om te zien hoe dit werkje af zou lopen, wanneer ik dit paartje tot myne uiterste verbaastheid t'mywaards zag nade[3]ren, en by Agnietje aankloppen. Dog die verbaastheid verminderde zeer wanneer ik hem 't zoete meisje, dat by hem was, met de naam van zuster hoorde aanspreeken. Ik was toe terstond agter het geheim, en ik bemerkte klaar, dat de verliefde Kobus zyn nood aan zyn goede zusje geklaagt moest hebben, en dat de liefde hem schranderheid genoeg had ingeboezemt om te begrypen, dat 'er geen zekerer middel kon uitgedagt worden, om toegang by zyn liefje te verkrygen, als dat die twee meisjes met elkander kennis maakten. Of nu deeze visite geschiedde onder voorgeven van 't maken van eenig lindenGa naar voetnoot1 te bestellen, of dat de baan reeds van te voren was klaar gemaakt, dat kan ik niet zeggen, maar dit weet ik, dat de deur door de moeder zelve wierd geopend, en dat suster en broer beiden in huis traden, de eerste al een weinigje ontzet, dog de ander zo bleek als de dood, en buiten twyffel met een popelend hart. Na dat ze ruim een uur gezeten hadden hoorde ik aan 't gestommel dat ze opstonden om te vertrekken, waar | |
[pagina 39]
| |
op ik my op 't spoedigste aan myn venster begaf. De deur geopend zynde hoorde ik de Moeder zeggen; Wel nou dan Agnietje, 't is tog lief weertje, ik mag het wel leyen kind, maar niet lang uit te blyven. Neen Moeder, was 't antwoord, ik zal maar een grafjeGa naar voetnoot1 omgaan, terwyl Keetje 't me zo verzoekt, binnen een klein half uurtje ben ik al weer t'huis. Hier op marcheerden ze af, en kwamen waarlyk binnen de bestemde tyd weerom; Dog wanneer Agnietje wou gaan aankloppen, wierd ze van haar minnaar te rug gehouden, en met de beweeglykste toon om een zoentje van afscheid gebeden. Dog hoewel hy in zyn zaakjes al zoetjes gevordert scheen, twyffel ik of hy wel tot zyn voornemen zou gekomen hebben, zo zusje Keetje [4] niet tusschen beiden was gekoomen. Maar heden, Agnietje, sprak de behulpzame sloof, dat is zo een zaak ook niet, dat zal immers d'eerlykste jonge dogter aan geen wilde vreemd weigeren, als ze van hem t'huis gebragt word, en daar by een zoentje is maar stof die het niet en lust die veegt het of. Hier op liet het meisje zig gezeggen, en ik telde duidelyk aan 't smakelyk geklap, dat het 'er drie zoentjes koste, de eersten, naar ik vast geloof, die ze oit aan een man gegunt had, en die ik niet geloof, dat de verrukte Kobus voor drie duizend guldens zou hebben willen missen. Zedert dien tyd mankeert het niet of Keetje zus komt haar nieuw vriendinnetje ten minste een reis of driemaal 's weeks bezoeken, en word altyd zonder fout van haar broer afgehaalt, die by die gelegentheid, als 't weer het maar eenigzins toelaat, nu en dan de gunst geniet van met zyn liefje een wandelingetje te doen, en by moeders afwezen, voor zyn zusje niet ontziet, voor 't regt van zyn zuivere tederheid te plyten. Myn meiden niet alleen maar al 't vrouwvolk van de buurt hebben 't heele werk al in de neus, en Kobus kennende voor een welgesteld jongman, die de meisjes voor zig zelve, en de moeders voor hare dogters liever zoude hebben, spreeken zeer lebbigGa naar voetnoot2 van de onvoorzigtigheid van buurvrouw, die zo eene verkeering toelaat; Ik weet zelf, door middel van onze meid Pieternel, dat eenige wyven, kwansuis uit gedienstigheid, de moeder aan boord geweest hebbenGa naar voetnoot3 om haar te overreden, dat het geen egt spul met Kobus kan zyn, en al meende hy 't al, dat ummers de Vader, die eigenaar is van verscheide huizen, en een deftige kostwinning daarby heeft, in der eeuwigheid niet | |
[pagina 40]
| |
toe zou staan dat zen eenige zeun een Dogter zonder goed zou trouwen; Maar onze buurvrouw die gansch niet gek is, [5] heeft haar koetjes voor haar raad bedankt, haar ernstig verzoekende zig voortaan met haar zaken, die ze zelf in staat was te bestieren, niet te bemoejen... Gy zoud u leven niet gelooven, Heer Spectator, hoe onze jongman, zedert dat de zaakjes van zyn liefde wat voor de wind gaan, verandert is; Hy is opgeloken als een roos, en daar hy van te voren vry wat melkmuilagtig 'er uit zag, de kop liet hangen, en maar armen en benen scheen te hebben, om te werken, en van plaats te veranderen, gaat hy op zyn lyf zo regt als een kaars, en heeft zo een goed fatsoen als de braafste borgerszoon van de stad; Zyn hairtje is netjes, en naar de mode met een kuifje gesneede, zyn hoedje zwierig opgetoomt,Ga naar voetnoot1 en hoewel hy nog dezelve kleeren aan heeft, zo staanze hem heel anders aan 't lyf. Zyn spraak, dat meer is, is de zelfde niet meer, en zyn tong is wel eens zo glad, en los geworden. Met Agnietje is 't net eveneens gelegen; In al haar trekken, die, hoe fray ze ook waren, door haar onnozelheid, en door de ongevoeligheid van haar hart, dof en sprakeloos waren, straald een aangenaam leven door, en haar oogjes nu met een zagt vuur bezielt, beginnen te leeren spreeken, en zeggen, naar ik gis, dikwils meer, als 't hun toegelaten word. Mogelyk zult gy my vragen hoe ik die gansche verandering in de jonge luiden heb kunnen gewaar worden? hier van zal ik u in korte woorden verslag doen. Ik vernam wel haast dat de Vader van Kobus een man was my zeer wel bekend, vermids ik hem als Advocaat in verscheide zaken met een gewenschte uitslag gedient had, 't geen hem meer als eens had aangezet, om in andere affaires die van myn Professie niet en zyn, met my raad te pleegen. Op een zekeren tyd kreeg ik zeer onverwagt een' visite van de goede man, ex[6]pres om myne gedagten omtrent zyns zoons vryagie te weten. Je hebt me zo dikwils te recht geholpen, Heer Avokaat, zei de man, dat je 't me nu ook niet weigeren zult, in een zaak daar me veel aangelegen is. Je zult zekerlyk wel weten, terwyl de heele straat 'er vol van is, dat men jonge naar je buurmeisje Agnietje vryd; Hy is 'er als dol na, nou trouwens dat is geen wonder; wy hebben al mee zo geweest, en ik moet zeggen, dat hy zo wel oppast, zo geschikt is, en in alles my en zen moeder zo voldoet, dat het ons leed zou wezen de jongens genegendheid tegen te staan, 't geen hem vast en zeker een groot hartzeer aan zou doen, en mogelyk ook wel op den | |
[pagina 41]
| |
hol helpen.Ga naar voetnoot1 Maar 't moest evenwel een lutjeGa naar voetnoot2 bykomen; je kent buiten twyffel je buurlui, en je zult me wel ten naasten by weten te zeggen hoe het 'er mee staat. Ik dagt voor vast dat de goede man van my weten wou, of 'er een stuivertje zat by 't meisje, derhalven antwoordde ik hem, dat ik niet geloofde dat 't er breed by die menschen zat, dat, naar ik had kunnen merken, de jonge dochter vry wel van linnen en wolle onderleidGa naar voetnoot3 was, maar dat ik niet geloofde, dat de moeder haar veel ten huwelyk zou kunnen geven. Dat is de vraag niet, Myn Heer antwoordde myn vrome Client, dat heeft de Dogter zelfs ten eersten aan onze Kobus bekend gemaakt, en dat kan men ook weinig scheelen, 't liefste geld is 't geen men zelf wind; Myn jonge verstaat zen handwerk en is naarstig, ik denk hem met den eersten zyn proefGa naar voetnoot4 te laten doen, en tusschen jou en myn heb ik door oppassen en spaarzaamheid, al vry wat meer vergaart, als de lui wel denken; ik wou maar van je weten, of Agnietje zig wel draagt, of ze wat weet van huis te houden, en voornamentlyk of ze goedaardig is, want myn Kobus is een kalf van een jonge, en, zo [7] hy een kwaad wyf had, hy zou zig dood knyzen. Maar ik kan het van 't meisje niet denken, zo een aanvallig ding als 't is; onze Keetje is 'er schier al zo mal mee als haar broer, en d'ouwe Vrouw houd 'er alreeds zo veul van als of het 'er dogter waar. Ik antwoordde, dat de vrindschap van hem en van zyn huisgezin niet beter als aan Agnietje kon besteed worden, dat ik voor haar goede imborst wel zou durven instaan, dat ze zeer wel was opgevoed, en dat, schoon men t'mynent schier al kan hooren wat 'er in 't buurhuis omgaat, ik in den tyd van zes jaren niet gemerkt had, dat 'er 't minste woord tusschen moeder en dogter was voorgevallen; dat ze de gehoorzaamheid zelf omtrent de oude vrouw was, en dat wat aangaat overleg en zuinigheid, myn buurvrouw daar in uitgeleerd was, en dat het niet mankeeren kost, of haar dogter, gansch niet misgedeeld van verstand, moest die kunst van haar hebben afgezien; In een woord, dat ik niet en twyffelde, of Kobus had wonderwel uit zyn oogen gekeken, en zou een gelukkig man zyn met Agnietje. Wel ik ben van harten bly, dat je zulke goede getuigenis van de Vryster geeft, sprak hier op de goede man; Maar zou je evenwel niet denken, dat de | |
[pagina 42]
| |
jongelui nog een jaartje of anderhalf behoorden te wagten met trouwen, 't zou nou nog maar kinderwerk wezen, vrees ik. Neen myn lieve buurman, antwoordde ik, dat is gansch myn gevoelen niet; Diergelyke zaaken moeten niet slepende gehouden worden, zo men geen gevaar wil lopen, van ze door nydigheid, en agterklap te zien vernietigt. Ik zou 'er in uw plaats maar hoe eer hoe liever mee doorgaan. Uw zoon die tot nog toe zo zedig geleeft heeft, zal nu, na myn gedagten, by Agnietje kunnen brengen, 't geen hy by 't meisje wenscht te vinden, [8] en zekerlyk ook wel vinden zal. Je verstaat me wel, en je zoud niet gelooven hoe veel zulks wederzyds toebrengt tot een standvastige huwlyksliefde. Wel hoor, Heer Avocaat, 't zal dan best zyn, dat we 't houwelyk maar ten eerste sluiten; Maar ik moet je iets verzoeken, en dat moetje me niet weigeren, 'k heb tegens morgen Middag, Agnietje met haar Moeder te gast genood; Ons MotjeGa naar voetnoot1 zal 'er ook zyn, daar moeten de kinderen thans of morgen een zoet stuivertje van erven, maar daar is beter na te wagten,Ga naar voetnoot2 als na te vasten, want ze ken het 'er, als je weet, wel ontmaken,Ga naar voetnoot3 nou dat's tot daar toe; Myn verzoek zou dan zyn dat je mee op de portie woud komen, dan zouwen we eens van de zaak in de grond kunnen praten. Maar ik zeg je van te voren dat je niet getracteert zult worden, wy hebben daar geen kennis van, we zullen een schoone beste ribbe in den ooven laten zetten, en daar zel moeder wat graauw erten by koken en nog eenige wisjewasjes 'er by gereed maken, altyd je zult de kost hebben.Ga naar voetnoot4 Deze nodiging stond my wonder wel aan; Ik beloofde dat ik zonder fout op 't bestemde uur t'zynent zou wezen. Ik heb het ook nagekomen, en het my in 't minste niet beklaagt, en indien ik kon gelooven, dat diergelyke onderwerpen u en 't gemeen zo aangenaam zyn als my, ik zou, zo dra ik eens weer legen tyd heb, 't gedrag van 't gansche gezelschap, en inzonderheid van de jonge lui, met zyne natuurlyke kleuren pogen af te malen. [9] |
|