de Verenigde Nederlanden niet voorkomt, is geen vanzelfsprekendheid. De landgenoten van de Spectator, inclusief de katholieken, dienen zich te realiseren dat ze gefortuneerd zijn door in de vrije Nederlanden te wonen.
No. 157:
Ingezonden stuk over de onbeschoftheid van een knecht van een “Heer van de regeering”, waarmee de correspondent werd geconfronteerd toen hij zich voor een lunchbezoek aandiende, gekleed in een oude geleende jas. De Spectator geeft een nabeschouwing over het gebrek aan beleefdheid bij knechten van hooggeplaatsten.
No. 158:
Ingezonden brief over de gebrekkigheid van de psalmberijmingen van Petrus Dathenus, met een nieuwe berijming van psalm 100, en een oproep alle psalmen te laten herzien door getalenteerde dichters. De Spectator is het van ganser harte eens met de correspondent.
No. 159:
Ingezonden brief met gedicht over de hoogmoed. Veel mensen menen uit te kunnen stijgen boven huns gelijken, maar zoals de meesten bouwen ze slechts luchtkastelen.
No. 160:
Ingezonden brief, waarin het gemoedelijke karakter en de sobere levenswijze van de bejaarde buurman van de correspondent aan de lezers van de Spectator ten voorbeeld worden gesteld.
No. 161:
Vervolg van 151. ‘Kobus en Agnietje’, deel III, waarin Kobus Jacob wordt, met een vork leert eten en Agnietje eindelijk met kusjes kan overladen.
No. 162:
Twee ingezonden brieven. De eerste bevat een uitleg van een passage over naastenliefde en “huisgenoten des geloofs” in de brief van Paulus aan de Galaten; de tweede is een pleidooi om doden niet langer in kerken te begraven.