De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 106-150: 31 oktober 1732 - 3 april 1733
[pagina 331]
| |
No. 150. Den 3. April 1733. De Hollandsche Spectator.
Hunc deridendum vobis propino.Ga naar voetnoot1
terent. in Eunucho.
Myn Heer,
IK ben een der Leden van het Kunstgenootschap, uit wiens naam u over eenigen tyd het verdichtzel van den Krekel en de Mier, dat gy de goedheid gehad hebt van in uw werk te plaatzen, werdt toegezonden, en neeme de vryheid van weder aan u te schryven, in onze laatste vergadering gelegenheid gekregen hebbende om u (zo ons voorkoomt) een recht onderwerp voor uwe schriften te bezorgen: Ja ik durf me vleyen, dat gy mogelyk van den brief zelf uw gebruik zult maken, en hem uitgeeven zo als hy uit de pen staat te rollen, welke ik u verzeker dat een getrouwe tolk van myn geheugen zal zyn. Volgens den inhoud van eene onzer wetten vermag geen der Leden iemand in ons gezelschap te brengen, die hier woonachtig is, ook geen vreemden, dan die gedurende zyn verblyf in deeze Stad by hem gehuisvest wordt. Een onzer Medebroederen kreeg onverwacht, en zo als hy naar het huis wilde gaan, daar wy voorleden Dingsdag vergaderen zouden, het bezoek van een Heer, dien [234] hy nooit voor deezen hadt gezien, doch met wien hy van een Vriend, die in Indiën, en aan beide vermaagschapt is, eenig ongemeen fraay Porcelyn in gemeenschap ten geschenk ontvangen hadt; hy wist geen beteren raad, dan zynen gast, die op het eerste verzoek van by hem zyn intrek te neemen een toestemmend antwoord gaf, voor te | |
[pagina 332]
| |
stellen of hy lust had ons weekelyksch gezelschp met zyn byweezen te vereeren, hem verzekerende, dat hy 'er hupsche menschen vinden zou; hierin bewilligde de vreemdeling, zo ras hy gehoord hadt, dat zy maar vyf huizen ver te gaan hadden. De Heer W:, naar wien alleen gewacht werdt om het genootschap voltallig te hebben, boodt, in de kamer treedende, ons den Heer Geldlof aan, die daar op een gouden torsGa naar voetnoot1 compliment, dat niet dan in woeste strykaden en een onverstaanbaar geruisch bestondt, aan den Heer van 't huis gemaakt hebbende, aanstonds zitten ging zonder af te wachten, dat hem zulks wierd verzocht. Toen hem gevraagd werdt met wat wyn hy best gediend zou zyn, was het antwoord: Bourgonje, die gepokt en gemazeld heeft. Doch merkende uit de verlegenheid van den Huisheer, dat deeze zulke niet in zyne kelder hadt, voegde hy 'er by, zo Myn Heer die niet en heeft, daar is niet aangelegen, stondt op, en ging naar 't voorhuis, daar hy zyn knecht expres hadt laten wachten, dien hy, gelyk ons kort daar aan bleek, last gaf vier bouteilles van zynen mondwyn te halen, want binnen een half quartier uurs kwam de dienstbaare geest op bevel van zyn Heer daar mede binnen stappen, en zetteze neder op de tafel, doch vragende of 'er noch iets voor hem was te doen, werdt hem toegegraauwd; niet anders, als dat je t'avond ten negen uuren maakt hier te weezen. Wy stonden verbaast over dit wanhebbelyk gedrag; maar lieten daar niets van blyken, 't geen goed was, wyl we anders mogelyk de verdere Comedie niet gezien zouden hebben. De wyn was naauwelyks gearriveerd, of Heer Geldlof rees op, haalde een kurkentrekker uit zyn zak, opende een der fleschen, en schonk al de glazen vol, tot ons [235] zeggende; Myn Heeren, zo gy ooit Bourgonje wyn met kennis gedronken hebt, zo proeft deezen eens, en ik durf 'er myn goudbeurs, die ik geloof dat geen van de geringste is, gerust onder verzetten, zo gy ooit beter gevonden hebt; 't is de keurlykste Chassaigne, die 'er in twintig jaar gewassen is, en men heeft me verzekerd, dat ik, en zeker Aardsbisschop in Vrankryk, de eenigsten zyn, die 'er noch van hebben. Myn voorraad is noch al tamelyk groot, en ik ben 'er zo aan gewend, dat 'er altyd een keldertje van mee moet gaan, waar ik ook naar toe mag reizen: Spaart ze niet myn Heeren, ik heb hier zestien flacons, en zal 'er tot | |
[pagina 333]
| |
overmorgen wel mee toe kunnen, al helpt gy me wat. Onze Hospes borst van spyt, en kon zich bynaar niet bedwingen, schoon wy hem wenkten dat hy veinzen zou om te zien wat 'er vorder stondt te volgen; wy namen dan, om de onbeschofte gulhartigheid niet naar verdienste van de hand te wyzen, ieder een glas, en dronken 't op de welkomst van den Heer Geldlof uit, die de beleefdheid hadt van ons toe te duwen. Ik zie wel Heeren, dat gy geen fyne proevers zyt, want gy drinkt ze zonder lepperen,Ga naar voetnoot1 gelyk men een gemeen wyntje doet. Een van ons nam het woord op, en zei, Daar geeven wy ons ook niet voor uit Myn Heer, en ik geloof dat wy allen ons liever met Moezel en Franschen wyn belyden zullen; hy zou my te stark zyn, en zo ik voor spreeker der gemeente mag ageeren, zo kan ik vry zeggen, dat wy 't houden met wyn, die conversabel is. Conversabel? viel de pocher hier op in, zo gy dat zoekt, zo is myn drank recht uw gading, want in een flesch zit meer spraakwater, als in drie van die andere bogt; maar eens menschen zin is eens menschen leven, elk mag drinken wat hem lust, ik ben hier niet om wetten te maken, maar om die te vinden. Dit scheen te luwen, en gaf den Heer van 't huis zo veel moeds, dat hy pypen en tabak dorst presenteeren: de Heer Geldlof nam een pyp, maar weigerde de tabak, dewyl hy gewoon was uit zyn eigen doos en geen minder kruid, dan van tien of twaalf gulden 't pond, te rooken, willende weêr met kracht en geweld hebben, dat wy daarvan stoppen zouden, waar voor hy hartelyk werdt bedankt; [236] hier op begon hy te snoeven, dat het zuivel van zyn vliegende boterham dat van alle anderen in geur en lieflykheid zo ver overtrof, dat hy zou durven aanneemen, het op den eersten trek te zullen, al was 'er maar tien stuivers verschil in de prys, uit alle anderen onderscheiden; 't geen ras bleek hoe vast hy 't hadt, want zyn doos op de tafel neergelegd hebbende, als of hy zeggen wilde, dien lust, die plukt, ging hy naar de plaats, en ik nam dien tyd waar om de tabak van den tractant met die van hem te verruillen, en schoon hy den ganschen avond niet dan van ons gewoonlyk drieguldens goedje heeft gerookt, liet hy echter niet na het hemelshoog te roemen, kunnende aan den rook en asch wel zien (en het was de waarheid) dat die wy smookten geen handwater hadt by die geene, die hy zich inbeeldde dat zyne eigen was. Toen wy om de reden onzer byeenkomst niet geheel te verwaarloozen, | |
[pagina 334]
| |
't geen wy in die week gedicht of vertaald hadden, leezen zouden, hield ik my, als of ik by abuis vergeeten had myn werk mede te brengen, beloovende dat ik op de aanstaande vergadering dubbel voorzien zou weezen. 't Is onze gewoonte, alles wat 'er voorgeleezen word, ten toets te brengen, en daar over met behoorlyke vryheid te redekavelen; hier in mengde zich onze gast telkens met zo veel verwaandheid, en zo weinig verstand, dat het ons deugd deedt, wanneer hem de een of de ander al schertzende betoonde, hoe verre hy van den wech was, en hoe luttel hy van de garsten-brooden gegeetem hadt, waar toe hy zeer dikwyls gelegenheid gaf. Zo ras wy hier mede gedaan hadden, en zyn hooggeroemd Bourgondisch spraakwater begon te werken, waar van hy, een vyand zynde van smokkelen, en vry dikwyls een glaasje op zyn eige hand gedronken hebbende, ruim de helft had ingenomen, zette hy zich in postuur om op de volgende wyze ons de schimpschooten, die hy van tyd tot tyd ontvangen hadt, weder toe te voeren. 't Is onbedenkelyk, zeide hy, dat het Lieden, die gerust en vrolyk leeven kunnen, zich zelven en hunne herssenen met leezen en schryven lust af te slooven: Laat [237] kaale jakhalzen op hoop van een stuivertje daar mede te verdienen het papier (dat niet dan tot rente, wisselbrieven, obligatien, en diergelyke schriften, waar aan de eigenaar een wezentlyk goed bezit, behoorde gebruikt te worden) met hunne grollen bekladden: dat kan ik noch inschikken, maar dat gy uw tyd niet beter en geneuchlyker weet door te brengen is myns bedunkens niet zo veel een beklaagelyk als onvergeevelyk misverstand: Bezig zynde hebt gy het hoofd zo vol, en den geest zo ingespannen, dat het u zelfs verveelen moet, en als het af is wat hebt gy 'er aan? Immers niet anders, als dat eenigen, die aan het zelfde euvel hinken, u met een geveinsd en nydig hart eernaamen geeven, daar men geen oortje crediet op krygen zou. Schoon ik niet als myn Moedertaal versta, kan ik echter met myn geld zo wel te recht koomen als een ander, en zo lang men die vrienden in den zak heeft is 'er geen rooi;Ga naar voetnoot1 dat ik niet en lees wordt my verteldt, en ik kryg meer bezoek om myn slechtsten wyn; als een van u allen om zyn beste vaers, dat zekerlyk niet haalen kan by deze twee nadrukkelyke regels: | |
[pagina 335]
| |
Al had je Salomons wysheid, en Samsons kracht,
Hebje geen geld, je wordt niet geacht.
Want daar (zeggen de Hollanders, en in dat stuk ben ik een Hollander van 't hoofd tot de voeten) koopt men de boter voor; de geleerdheid zal je wat helpen vrienden, maakt 'er je staat maar op; houdt 'er eens een koets met vier paarden op, en dan zal ik bekennen, dat ik een witte raaf heb gezien; wech wech met dat hoofdbreeken! men leeft maar eens, en zou men 'er dan zyn vermaak niet van neemen zo veel als men kan? laat pompen die kou heeft, daar houde ik 't mee. Myn Moeder zaliger zei heel wel toen myn Vader my eens op het Latynsche school bestellen wou; Sus, sus, Mannetje! neem jy je negotie maar waar, de jonge zal goeds genoeg hebben, al maken we 'er geen werk- of boek-ezel van, we zellen hem ummers het gereedschap wel nalaaten, daar hy een Renteniers winkel meê [238] op kan zetten. En waarachtig de goeje sloof hadt groot gelyk, 't geld is de leus, en, Messieurs, die 't niet en heeft mag zien, dat hy 't krygt, ik heb het, en bedien me 'er van om alles te beschaaren,Ga naar voetnoot1 daar myn lust naar strekt, en dat het mooist is, de geleerden moeten 'er op staan kyken. Hy zou verder gegaan hebben hadt hy geen dorst gevoeld, en zelf een conditie ingesteldGa naar voetnoot2 ter eere van zyn inclinatie, deezen stilstand nam ik waar, om, quansuis naar een kokertje in myn zak zoekende, onverhoeds alwillens voor den dag te halen 't geen ik uit bescheidenheid geveinsd had vergeeten te hebben; zynde een overzetting van het 19 verdichtzel uit het tweede boek van den Heer de la Fontaine, 't geen ik, my niet langer kreunende aan de haat of vriendschap van dien onverdragelyken gek, hard op het gezelschap voorlas, zynde van dezen inhoud.
Voordeel der geleerdheid
TWee Burgers van dezelfde Stad,
De een schier zo arm als Job, maar schrander,
| |
[pagina 336]
| |
De tweede een weetniet, maar die magtig goed bezat,
Geraakten onverhoeds in woorden met malkander:
De laatste wilde met geweld
Zyn' braaven Keurgenoot verplichten
Voor hem te zwichten,
Dien elk, de wyste zelf, ontzien moest om het geld.
De wyste? ja: de wyste in Rykaards oogen,
En dien we by gevolg voor gek verslyten moogen,
Want een' verdiensteloozen zot
Te vieren om het geld heeft reden, rym noch slot. [239]
Hy beet hem telkens toe, wel nu dan Heer geleerde!
Dewyl gy zo laatdunkend zyt,
Zo meld ons eens, hoe veel gy 't laatste jaar verteerde,
Of ge open tafel houdt, en wat u met der tyd
Van al dat blokken sta te hoopen.
'k Weet immers, dat ge thans maar op een zolder woont,
Ja: dat ge u op Sint Jan in 't zelfde kleed vertoont
Waar mee ge op Kerstyd hebt geloopen.
Uw schaduw is alleen op straat
De Lyfknecht, die u nooit verlaat.
Daar legt de Republyk al gruwlyk veel gelegen
Aan Liên, die schier geen duit verteeren! neen, die man
Verdient geëerd te zyn, die geld verspillen kan,
En 't ook verspillen durft om zynen lust te pleegen.
Zo leeven we! en de Hemel weet,
Hoe veele huisgezinnen
Wy ryklyk hunnen kost doen winnen:
Wat wordt 'er jaarlyks niet besteed
Aan Koopman, Winkelier, en honderd Ambachtslieden,
Aan die de rokken stikt, en 't Meisje dat ze draagt,
Aan Schryvers van uw zoort, dien 't menigmaal behaagt
Ons hunne prullen aan te bieden
Op hoop van goeden loon te ontfangen voor een boek
Dat straks verachtlyk wordt gesmeeten in een hoek?
| |
[pagina 337]
| |
De sneegeGa naar voetnoot1 Letterheld, hoe veel hy ook kon zeggen
Op zulk een redenlooze en onbeschofte taal;
Vondt goed geen elker woord daar van te wederleggen,
Ook kreeg hy beter wraak en grootscher zegepraal
Dan 't beste hekeldicht hem ooit hadt kunnen geeven:
De vyand viel in 't Land, en heeft de Stad verwoest:
De weetniet, die zo wel als de ander vluchten moest.
Vondt nergens vryplaats om te leeven,
Naardien hem overal de rug werdt toegekeerd,
Zyn Medeburger zo geliefkoosd en geëerd,
Dat niemand gunst noch weldaad aan hem spaarde:
't Lot maakte op deeze wys een eind aan hun verschil.
Laat dan den Zot al zeggen wat hy wil,
Geleerdheid heeft haar waarde. [240]
Zo als ik met leezen geëindigd had, belde de knecht van den Heer Geldlof aan, die daar op zonder bynaar een ordentelyke afscheid te neemen met den Heer W. vertrok, en ons vryheid liet om het besluit te neemen van u deszelfs buitenspoorig gedrag, naar waarheid beschreven, mede te deelen, waar toe ik door de drie andere leden, want met den Hr. W. zyn wy vyf, verzocht werdt, die blyve
Uw genegen Vriend C.O. Uit naam van het Kunstgenootschap Certatim.
P.S. Zo even heb ik den Heer W. gesprooken, die my gezegd heeft, dat zyn gast des anderen daags even na den middag met onmin van hem gescheiden is, en zyn intrek in een herberg heeft genomen, zullende u in 't kort geschreven worden, wat de reden daar van zy, en hoe slecht hy het daar ten huize hebbe laten leggen, zo dat ook deeze Heer ten uiterste vergenoegd is over ons genomen besluit. | |
[pagina 338]
| |
Deze Hollandsche Spectator zal alle Maandagen en Vrydagen te bekomen zyn: Te Amsterdam, by H. Uytwerf; te Rotterdam, J.D. Beman, Delft A. Beman en Boitet; 's Gravenhage, C. Boucquet en J. vander Kloot; Dordrecht, Van Braam; Leyden, Kerchem, Haarlem, Van Lee; Utrecht, Kroon; Middelburg, Meerkamp; Vlissingen, Payenaar, Leeuwaarden, Strik, Franeker, Ennema. &c. |