De Hollandsche Spectator
(1999)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 61-105: 26 mei 1732 - 27 oktober 1732
[pagina 337]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
No. 105. Den 27. October 1732. De Hollandsche Spectator.
Haud minor est virtus quam quaerere, parta tueri.Ga naar voetnoot1
Heer Spectator.
IK ben een jongeling van goeden huize. Myn ouders, die beide overleden zyn, hebben my, hun eenig kind, een matig kapitaal naargelaten; groot genoeg, om 'er ordentlyk van te leeven, maar te klein, om 'er veel figuuren van te maaken. Hun voorbeeld heeft my geleerd, hoe men, zonder voor gierig uitgekreeten te worden, een nutte zuinigheyt betrachten kan: en ik weet my hier van zo wel te bedienen, dat een ander moogelyk met eens zo veel gelds niet half zo veel zou kunnen uitvoeren als ik. Ik heb twee kamers by stille burgerluiden, daar ik met een in de kost ben. Myn knecht, die al by myn' vader gediend heeft, is een snyer van zyn ambacht, en maakt zyn eigen leverei. Ik haat alle die byeenkomsten in Herbergen en Koffyhuizen, hier bekend onder den naam van Collegies, daar menig een zich zo aan verslaaft, dat hy in geen fraai gezelschap kan duuren, en daar hy alle avonden naar toe moet, al zou hy 'er alleen zitten. Myn tyd is my te kostelyk, om hem zo te verslyten. De studie is myn grootste liefhebbery, en ik breng geheele voormiddagen door met [114] leezen en schryven. Des zomers ga ik wandelen, en des winters heb ik een vriendelyke societeit, die alle weeken eens aan onzen huizen rond gaat. Hier zyn wy met | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ons zessen of achten sterk, en speelen een Hombertje of PiquetjeGa naar voetnoot1 om klein geld, alleen om ons te diverteeren, en niet om malkander veel af te winnen. Verders ga ik nu en dan by vrouwen, daar men toch de welleevendheid leeren moet, en ik ben, zonder roem gesproken, vry wel by haar gezien. Gelief echter te weeten, Heer Spectator, dat ik nooit in die Saletten verschyn, die alleen uit een party kleuters bestaan, welken, pas uit de Fransche School of van haar Naaimatres gekomen, niet veel zin zouden hebben in iemand van myn jaaren, maar die beter gediend zyn met een heel regiment jonge Lafbekken, die geen andere gaaven bezitten dan om op een onbeschaamde wys te stoeyen, te ravotten, te zoenen en te likken. Neen, ik verbeeld my een goede keur gedaan te hebben, en ik kom by geen Juffers, dan die ruim twintig jaaren hebben bereikt. Onder deezen is een zeer bevallig meisje, dat eene eenige dochter en van deftig fatzoen is. 't Geval heeft gewild dat ik voorleden winter verscheiden maalen met haar aan de zelve Quadrille tafel geschikt ben, en ik heb zulk een behaagen in haar' heuschen omgang gekregen, dat ik voor de eerste reize van myn leven gewaar ben geworden dat myn hart niet schootvry voor de liefde is. Hoe meer ik haar zag, hoe meer myn achting toenam. Ik zocht alle middelen om deeze drift in haar begin te stuiten; want, daar zy zeer ryk is, en onder de gehoorzaamheid eens vaders staat op wien het geld veel vermogen heeft, wist ik wel dat myn aanzoek te vergeefsch zou zyn. Ik bande my eenige weeken uit haar gezigt. Maar wat holp het? het afzyn vermeerderde myn kwaal, in plaats van die te [115] genezen. Des dacht my best een kans te waagen; dewyl ik my wys maakte dat het een eerlyk man vry staat op een eerlyke wys zyn fortuin te zoeken. Ik verscheen dan weer, als naar gewoonte, in het Salet, en deed myn best om Leonore (dus zal ik myn meestresse noemen) zonder spreeken te doen verstaan wat ik voor haar gevoelde. Zy heeft te veel verstands om dit niet aanstonds te merken, en leefde met my na dien tyd wat ingetoogener dan voordeezen. Dit schrikte my echter niet af, en ik nam voor, de eerste gelegenheid by het hair te grypen, om haar een opentlyke declaratie te doen. Zulks gelukte my kort daaraan; want ons gezelschap een comedie-party gemaakt hebbende, had ik de eer van haar te geleiden. Nu wist ik dat haar vader juist dien dag naar den Haag was vertrokken, om eenige zaaken te beschikken, die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik naderhand hoorde dat zeer tot myn nadeel waren. Dit gaf my vryheid tot een tête à tête. Toen ik haar des avonds t'huis bragt, verzocht ik dat ze my niet kwalyk wilde neemen, indien ik haar iets ontdekte waaraan myn tydelyk welzyn gelegen was; en zonder antwoord te wachten openbaarde ik haar, met een beevende stem, myne genegenheid. Zy was zo goed van my uit te hooren, en toen ze zag dat ik gedaan had, antwoordde ze met neergeslagen oogen, en met een gezigt waar uit een loffelyke en eerbaare schaamte te leezen was, omtrent op deeze wyze: Dewyl ik u, myn Heer, altoos voor een eerlyk man heb gehouden, zal ik my niet ontzien openhartig met u te werk te gaan. Ik wil niet ontveinzen dat ik sedert eenigen tyd gemerkt heb dat ik u niet onverschillig was; en de ontdekking van uwe liefde komt my bygevolg niet vreemd voor. Zelf sta ik toe, dat uwe verdiensten myn bezit u niet onwaardig maaken. Maar gy moet weeten dat ik onder een vader sta, die u zonder twyfel met een gansch ander oog beschouwen zal. [116] Het geld is tegenwoordig meer geacht dan de deugd; en zo ik al eenige genegenheid voor u gevoelde, ik ben verzekerd dat gy nooit uw wit zoudt beschieten; dewyl myn Vader, den uwen gekend hebbende, wel onderricht is dat hy u zo veel niet heeft naargelaaten om my, naar myn fatsoen, te kunnen mainteneren. Waag u derhalven niet, myn Heer, maar doof een vlam, die nadeelig aan uw rust zou zyn. Ik moet u noch meer zeggen. Ik word gepretendeerd van een Hagenaar, die eenige tonnen gouds bezit, en naar wiens gedrag en familie myn Vader heden gaat verneemen. 't Is de zelfde, dien gy nu eenige reizen achter malkander in het Salet hebt gezien, en die zich zo veel airs op zyn' rykdom geeft, dat hy zich daardoor by al de Juffers gehaat maakt. Hy geloofd dat hy slechts te spreeken heeft, om aanstonds gehoord te zyn. Tot noch toe heeft hy zich niet verwaardigd my eenige beleeftheid te doen, maar hy zoekt het by den ouden man, voor wien hy weet dat ik een slaafachtig ontzach heb, en dien hy door zyn fraaye koets en kostelyke equipagie zodaanig heeft ingenomen, dat ik orde gekregen heb my met hem te engageeren, en niet meer in het gezelschap te komen, om dat het den jonker niet aanstaat dat gy my oppast. Ik laat aan uw oordeel, myn waarde Spectator, hoe ik over deeze reden verzet stond. Ik verwenschte honderdmaal myn geboortelot, dat my meer eerlykheid dan schatten beschoren had, en was niet in staat om een enkel woord te spreeken, maar ik nam met traanen in de oogen myn afscheid, t'huis gekomen zynde, wierp ik my zonder eeten of drinken op het bed, doch kon geen oog toedoen. Ik haalde alles door myn hoofd, en dacht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op middelen om myn' ryken medevryer den voet dwars te zetten. Ik beminde myn Leonoor te veel, om haar iets voor te stellen 't geen met de deugd strydig is. Haar te beweegen om met my door te gaan kon ik ook niet [117] op my verkrygen; want zo dit ééns wel uitvalt, men ziet ook het tegendeel; en ik ken 'er die nu in verre landen die zotheid beklaagen. Het leezen van Romans heeft my niet dwaas genoeg gemaakt om myn party voor den degen te eischen, of om op my zelf te wreeken iets daar ik geen schuld aan heb. Het beste dat my inschoot was naauwkeurig te onderzoeken of 'er niet wat op 't gedrag van den Hagenaar te zeggen viel. Dit stelde ik in 't werk, en ik hoorde tot myn' groote blydschap dat hy het met een getrouwde vrouw hieldt. Waarschynlyk zal zulks voor den vader van myn schoone een geheim zyn, en ik zie geen kans om het hem beter bekend te maken dan door uwe bemiddeling. Wees derhalven zo goed, myn Heer, van deezen brief in een uwer vertoogen plaats te gunnen. Hy zal mooglyk strekken om den goeden man de oogen te openen, en hem te doen zien, dat men zich niet altyd op den uiterlyken schyn verlaaten moet. Mogt ik u ook vergen uw welgesneden pen eens te gebruiken tot het aantoonen van een gebrek dat tegenwoordig al te veel de overhand genomen heeft: namentlyk, dat men geen huwelyk goed heet, zo de man en de vrouw niet evenveel gelds bezit! waarlyk, Heer Spectator, dit is een stoffe, die recht van uw onderwerp is; want daar gy de feilen der menschen zoekt te verbeeteren, kan het u niet onaangenaam zyn, ook zulk een feil geheel uitgerooid te zien. Ik twyfel niet of gy zyt van myn gedachten, en stelt vast, dat de trouw gegrond moet weezen op wederzydsche liefde, op overeenkomst van geslacht en zinnen, en dat de rykdom maar een toegift is, die van beide kanten niet vereischt wordt. Bedrieg ik my, ik mag wel lyden dat gy my overtuigt; maar vat ik het aan 't rechte einde, zo leen uw hand om my, en andere rechtschaapen Jongelingen, uit eene verlegenheid te redden, daar de al te onbarmhartige [118] Vaders en Voogden ons in storten, en geloof dat ik met veel achting ben Heer Spectator, UEDs. Onbekende, maar niet min genegen Dienaar. * * *
Ik zal voor tegenswoordig myn werk niet maken van omtrent het zakelykste van dezen brief myne gedagten te uiten. Die stof is zo ryk, en zo | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gewigtig dat ze niet ter loops en by stukken en brokken diend voor den dag te komen, en dat ik voorgenomen heb dezelve in verscheide toekomende vertoogen, omstandiglyk, en met de grootste aandagt, die my mooglyk is, te verhandelen. Van daag zal ik my vergenoegen 't overige van myn papier te vullen met eenige aanmerkingen over de beschreeve leevenswyze van mynen hupschen, en eerlyken Correspondent, die my ten uiterste prysselyk voorkomt, en wel verdiend anderen tot een heilzaam voorbeeld te strekken. Wat eene menigte van jonge luiden vind men niet onder ons, die een middelmatig kapitaal neem eens van zestig a zeventig duizend guldens geërft hebben, en die zo dra zy 'er van in bezitting gesteld zyn, met hun goedje leven, als of 'er geen doorkomen aan was. Ze willen de ryksten in allerlei verteering geen stroobreed wyken; 't is of ze niet leven zouden kunnen indien ze niet, trots de besten, aten, dronken, gehuisvest en gekleed waren, en ze schynen te vreezen, dat het hammetje niet schielyk genoeg zou geklooven zyn, indien zy zig niet spoeden, om met vlugge paardjes uit hun erfgoed te rennen. Men zou immers zeggen, hoe is diergelyke onbezonnenheid begrypelyk in luiden, die niet geheel en al met de reden over hoop leggen, en die ieder jaar duidelyk moeten zien, dat het hun onmooglyk is zo een leventje van vrolyk [119] Fransje lang uit te houden. Dog gelyk niets zo gemeen is als zig, in het dwaaste gedrag, met de ydelste hoop te streelen, zo gebeurt het dikwils, dat die onbedagtzame kwantjes zig verbeelden, dat ze door hunne zwierige manier van leven zig vrienden zullen maken, en door derzelver hulp tot een vette bediening gevordert worden; of wel dat ze door 't groot gevoelen dat hun gedrag van hunne rykdom geeft, aan een goed huwelyk zullen raken, 't welk alles betaalen zal. Dog zulks gaat t'Amsterdam zo vlot niet; men weet hier ten naasten by hoe veel ieders beurs weegt; Men wil den vryeren goed zien, en niet 'er na raden, en men weet grondig, dat een kleed met goud of zilver belegt niet zelden een uithangbord is zonder winkel. Hier door gebeurt het dikmaals dat de voorzigtigste onder die losse hoop, na een kans gewaagt te hebben, na alle Juffers en Weduwen, die maar door hare schatten bekend zyn, rykelyk voorzien van blauwe scheenen, hunne resolutie nemen eer de beurs gansch ledig is, en zig gelukkig vinden indien ze door toedoen van goede vrienden met een baentje naar Indien konden raken. Het regte middel, om met een matig inkoomen op den duur eerlyk door de waereld te komen, is niet alleen buitensporige onkosten te myden, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar ook in de noodzaaklyke verteering en die vereischt word tot den omgang met fatsoenlyke luiden, een zeker overleg aan te wenden, 't welk op die geheele onmydelyke uitgaaf de helft kan uitzuinigen. Slordigheid, en onordentlykheid, verkwisten door de bank meer als 't geen wezentlyk tot een aangenaam, en onbekrompen leven nodig is, en door de hebbelykheid van eene gansch niet moeyelyke oplettendheid kan diergelyke verspilling, waar uit de minste vrugten van eer of vermaak niet te rapen zyn, geweert worden. Ziet men niet menschen, die 's jaars zware zommen kwyt zyn, zonder dat zy zelve of anderen bedenken kunnen, waar dezelven mogen gebleeven zyn. Zulks komt nergens by toe, als by agteloosheid, en eene [120] verkeerde redeneering. Ieder knevelt hen wat af zonder dat ze 't eens merken. Eenige schellinkjes die hun dagelyks zonder nut door de hand vliegen, aan malligheden en wisjewasjes besteed, verdienen hunne opmerking niet; Wat kan dat geven, een schelling of twee min of meer? Dog dat kan zo veel geven, dat van 't zelfde herhaalt en op den ander gehoopt een eerlyk man jaarlyks zou kunnen leven. De zotte verteering, daar zekere koopallen, en kwanselaars zig in verdrinken meen ik by eene andere gelegenheid eens uitvoerig te verhandelen. Ik zal nu maar spreeken wegens eene andere uitwerking van een aandagtig en verstandig overleg, dat zeer veel uitzuinigt, zonder de eer van die geen, die 'er zig van bedient, in 't minste te krenken. Het bestaat in eene zekere goede smaak, die aan geringe onkosten zwier en bevalligheid kan byzetten. Zyn 'er niet luiden die om zig onaardig en belagchelyk op te schikken honderden vermorssen, daar anderen een gemeen kleedje zo weten te ordonneeren, dat het 't oog betoovert, en niet alleen bevallig, maar ook kostbaar schynt. Ik heb een man van geboorte gekend, die op eene onbegrypelyke manier die kunst verstond, en de verscheidene delen van drie fraye pakken kleeren zo wist te schikken en te paaren, dat hy scheen op te mogen tegens zyne makkers, die de rykste en overvloedigste kleerkassen bezaten. Eveneens is het geleegen, met het aanregten van een maaltyd, waar in eene goede bereiding, en een nette en cierlyke opdissing meer uitwerking doen, als de overvloed en kostbaare zeldzaamheid van de gerechten. Dusdanige zuinigheid moet geenzins met karigheid verwert worden, vermids 'er gierigaards worden gevonden die geen denkbeeld van zuinigheid hebben, en spaarzame luiden die 't overleg tot een grondslag maken van de oeffening hunner edelmoedigheid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Drukfouten.
|
|