De Hollandsche Spectator
(1998)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 31-60: 8 februari 1732 - 23 mei 1732
[pagina 247]
| |
No. 60. Den 23. Mey 1732. De Hollandsche Spectator.
Socrates hanc viam ad gloriam proximam, & quasi
compendiariam dicebat esse, si quis id ageret, ut, qualis
haberi vellet, talis esset.Ga naar voetnoot1
't IS meer als tyd het billyk verzoek van myn Haagsche CorrespondenteGa naar voetnoot*, die met zo veel reden wegens de aangroejende agterklap en laster zig beklaagt, te voldoen, en haar myn gevoelen mede te delen, rakende de middelen, die eene deugdzame en voorzigtige Dame met hoop van een goed gevolg in 't werk kan stellen, om zich in de geruste bezitting van een goede naam te bevestigen. Dikwils heb ik myn aandagt laten gaan op het aangenaam en zielbetoverend lot van een Juffer, wiens schoonheid zig in haar eerste bloem vertoondt, en door den dauw van eene gezonde en frisse jeugd op 't bevalligste overdekt en versiert is. Haar eigenliefde, die de grootste bron van 's mensche vreugd en droefheid is, vind telkens beweegredenen om zich op 't gevoeligste te kittelen en toe te juichen. Werwaarts zy zich wend, zy verwekt verwondering en verrukking; In een wandeling, in een salet, in 't schouwburg vereenigt ze't sterogend gezigt, en de geneigtheid van alle die haar beschouwen. Zy bezit een natuurlyk koninkryk, en een des te volstrekter oppermacht, dat ze over 't hart en over de wil heerscht, [234] en dat onwederstaanbaar de dwang is die zy deze hare onderdanen aandoet, hoe lieflyker en behaaglyker hun de zelve is. Hare aanlokkelykheid verspreit zich over al 't geen zy doet, en zegt; men be- | |
[pagina 248]
| |
tuigt niet alleen een zekere afgodery, voor haar geest, en redelykheit, maar zelfs kueren, en grillen; 't geen men voor haar gevoelt, scheelt niet veel van eene godsdienstige eerbied, en ik twyfel niet of de Poëten die 't eerst aan schone vrouwen de eernaam van Nymphen en Godinnen hebben gegeven, zullen door die kragtige uitdrukkingen hunne ware zielsgevoelens beantwoord hebben. Iemand die de natuur van onze onuitputtelyke eigenliefde, die zich nergens zo zeer in behaagt, als in haren gedurigen aanwas, ondertast heeft, moet begrypen, dat geen toestand in aangenaamheit te vergelyken is by die van een Vrouw, die in de algemene genegenheid en achting, die zy na zig trekt nieuwe voorraad voor de natuurlykste passie opdoet, en nieuwe hulpmiddelen vind om zich zelve meer te beminnen, en hoger te warderen. Doch zo dusdanige schoonheid door de dronkenschap van hare gevoelens niet geheel en al van hare zinnen beroofd word, en in staat blyft van eenige bedaarde gedagten te vormen, zal zy wel haast bevroeden, dat het dierbaar vermaak 't welk zy geniet door duizend bitterheden word opgewogen. Hoe groter in haar is de schoonheid, de verdienste, waar in ze 't meeste behagen schept, hoe meer ze aan alle kanten bloot gesteld is aan de venynige pylen van kwaadsprekendheid en van laster. De Dame die my geschreven heeft doet noch al te veel eer aan de Mans, en zelfs aan die van ons Land, die eertyds, in oprechtheid, en bescheidenheid boven hunne nabueren uitmuntten; Doch zedert eenigen tyd van hen hebben overgenomen de verfoejelyke eerzucht van de gaaf, om zich in der Vrouwen gunst in te dringen, zich onderling te [235] betwisten. Ik spreek hier voornamentlyk van onze Mans, die men noemt, van de grote waereld die de vreemde zeden voor de beste keuren, en wien het weinig verschelen kan, op welke wyze zy die gevaarlyke eerzugt voldoen; lukt het hen niet wezentlyk, ze vergenoegen zich met de schyn, en indien maar in 't algemeen gelooft word, dat ze zegenpralende verwinnaars zyn, is dit valsch gerucht hen zo aangenaam, als 't behalen van de beoogde zegen zelf, schoon daar door de welverdiende reputatie van een Juffer voor eeuwig mogt vernietigd worden. Om zo een gruwelyk oogmerk te bereiken, worden de listigste en godlooste streken in 't werk gesteld, en 't geen zelden mist te lukken, men gebruikt, om de onbescheidenste, en onmenschelykste misdaad te begaan, eene valsche bescheidenheid, die den bedrieger achting byzet, terwyl hy bezig met de eer van 't beledigde voorwerp te ondermynen zich de uiterste verachting waardig maakt. Van zo een snood bedryf heb ik in myn levenstyd duizend en duizend schelmse voorbeelden gezien. | |
[pagina 249]
| |
Hoe dikwils beurt het niet, dat zodanigen verrader, na aan alle kanten te hebben omgezien, in een eerlyk huis, daar andere fatzoenlyke luiden, met opgerechte hoofden, dagelyks vry in gaan, al bukkende, en zich verbergende insluipt? Anderen heb ik gekend, die, wanneer ze by avond met een bekoorlyke juffer gewandeld of gepraat hadden, en iemand zonder de minste agterdogt hen betuigde zulks te hebben gezien, 't zelve met styve kaken lochenden, en zelfs hunne ontkenning met eeden bevestigden. Ik zal de moeite niet nemen van diergelyke behandelingen uit te leggen; der zelver zin is te baarblykelyk, maar ik zal opentlyk verklaren, dat ik my altyd genoegzaam gewapend heb gevonden met aandagt, en liefde voor myn evenmensch, om schootvry voor diergelyke vergiftigde schichten te [236] zyn, en ik ben verzekert, dat ze altyd verstompt tegens de grond zouden vallen, indien de valsheid der gener, die ze gebruiken, niet ondersteund wierd door de kwaadaardigheid van die gene welkers ligtgelovigheid door dat bedriegelyk geweer, zonder de minste tegenstand, word verwonnen en ingenomen. Verders durf ik zeggen, dat ik de zotte en vuile verwaandheit van de galante Heren zo naauwkeurig heb onderzocht, en zo door en door ken, dat ik van honderd hunner verteltzeltjes kwalyk een denk te moeten aannemen, en zo ik eenigzins myne eigene ondervinding en die van bevallige dog opregte en eerlyke Mans durf vertrouwen, ontzie ik my niet staande te houden, dat onder vyftig fatzoenlyke, en wel opgevoede Juffers van ons land, die op wat wyze het ook zy in een kwade naam zyn vervallen, geen drie aan wezentlyke oneerbaarheid schuldig zyn. Ik ken geen zaak omtrent de welke de schynlykheden zo bedrieglyk zyn als omtrent deze, en 't is echter alleen, door de schynlykheden dat men wegens de zelve oordeelt, en oordelen kan. 'T geen in dit geval 't meeste erg doet denken is doorgaans losheid, onvoorzigtigheid, en onbezuistheid, die meermaals met onschuld gepaard gaan als met schuld, de welke, (uitgezondert in Vrouwen die van 't inkomen harer bevalligheden leven) by die gene die de deugd verzakende de eer tragten te behouden, doorgaans met de omzigtigste voorzorg bedekt, en bewimpeld word. 't Is nochthans op dien uiterlyken schyn dat de veroordeling los doordraaft, als op een wiskonstig bewys, en vraagt men iemand, hoe hy diergelyke dingen weet, of hy een ooggetuige der zelver heeft geweest, hy zal zich verbeelden een voldoenend antwoord te geven, met te zeggen, dat men by diergelyke gevallen geen getuigen en roept; Maar blykt daar uit dat dusdanig oordeel zonder zo een ogenschyne- | |
[pagina 250]
| |
lyk bewys als ge[237]noegzaam gegrond aangezien mag worden? Geenzins, 't eenigste dat 'er de billykheid uit besluiten kan, is, dat die zaak doorgaans buiten 't bereik zynde van een overtuigend onderzoek, ook behoorde geagt te worden buiten 't bereik te zyn van ons oordeel. Dat de Vrouwen niet weinig toebrengen tot het kwetzen der goede naam van haar eige sex; dat stem ik met mynen correspondente toe. Maar wat zal ik daar veel van zeggen, de gansche menigte der vrouwen valt hier omtrent klagtig over de gansche menigte der vrouwen, en dewyl ik bemerken kan dat zulks niet zonder reden geschiet, zo vermoede ik, dat het kwaad, in plaats van in zyn loop gestuit te kunnen worden, dagelyks meer en meer door moet stromen. 't Is waarlyk iets verwonderenswaardigs; ieder wenscht dat het uit de t'zamenleving verbannen word, en niemand doet zyn best, om 't uit zyn eigene zeden te verbannen. Hoe zal men hier iets goeds hopen, zo niemand de eerste wil zyn, om de hand aan 't werk te slaan? Ik begryp wel dat de eerste beledigsters de schuldigste zyn, en dat spyt en wraaklust, zonder eene natuurlyke kwaadaardigheid de anderen maar aanspoort om de belediging tot haren oorspronk te doen wederkeren; Doch dit driftig gedrag bederft geheel en al haar goede zaak, die door eene verstandige en deugdzame bezadigdheid in haar recht licht, zonder veel moeite, zoude kunnen geplaatst worden. Indien een verstandige en eerlyke Vrouw, wetende dat ze van een andere gelastert word, op zich zelve zo veel magt konde gebruiken, dat ze in plaats van kwaad met kwaad te vergelden, zonder gemaaktheid, in alle gevallen al wat zy pryswaardigs in haar beleedigster vind voor den dag bragt, zonder de minste doorslepe vermenging van agterklap, ik ben verzekert dat ze in de oefening van die Christelyke goedaardigheid haar waar belang zoude vinden. De onschuld ver[238]toond zig op 't voordeligst in een koele onverschilligheid, in plaats dat spyt en gramschap niet zelden 't livrei van een kwaad geweten zyn. Voeg daar by dat zo een loffelyk gedrag noodzaaklyk een van deze twee uitwerkingen zoude hebben, of 't zoude de onrechtvaardige beledigster schaamrood doen worden, haar winnen en, zo 'er maar een vonkie van deugd in haar boezem verscholen bleef, dwingen de verduisterde reputatie weder op te helderen, of ten minste, hare kwaadsprekendheid te stremmen? Of wel, indien ze boosaardig, en onverbeterlyk genoeg was, om daar in te volharden, het zoude haar den haat, en verachting van alle eerlyke luiden op den hals halen, en hare uitstrooizels, en vuile uitleggingen van onverschillige daden, van alle mogelyke geloofwaardigheid beroven. Zo | |
[pagina 251]
| |
eenige Dames van een redelyken imborst van dezen mynen raad zig wel willen bedienen, ik twyfel niet of zy zullen'er zig wel by bevinden, en zich des bedanken. Wat nu aangaat het voornemen van de resoluitste onder de Vrindinnen van myne correspondente, van haar gang te gaan, dewyl doch de achterklap en laster door geen maatregelen te myden zyn, en, mids zy zig houde aan 't wezentlyke van de deugd, de luiden te laten praten gelyk ze het goedvinden, daar in vind ik mede iets dat al vry wat hapert; en schoon 't zelve door een valsche glans van redelykheid in 't eerste opzicht schynt bestraalt te worden, geloof ik in staat te zyn die schyn te doen verdwynen, en 't gebrek in zyn waren toestand voor den dag te doen komen, en bloot te stellen. Ik zal beginnen met te bekennen dat zyn gedrag te willen onttrekken aan de berisping en 't kwaad gevoelen van alle ontaarde en onredelyke menschen, een nodeloos besluit is, tot welkers uitvoering alle mogelyke maatregels ver te kort schieten; Maar de reputatie hangt weinig af van de praatjes van zulke luiden, [239] die na eenigen tyd als een dunne damp door de lucht gezweeft te hebben als vernietigt worden, zonder 't minste spoor in de geheugenis te laten. Dog in de t'zamenleving bevinden zig andere menschen welkers oordeel van een gansch ander gewigt is, en die zelve achting waardig zynde, door haar goed of kwaad gevoelen de ware prys op eer, en reputatie zetten, 'T is alleenlyk dat zoort van oordelaars dat de genen, die de deugd waarlyk beminnen, en door een noodwendig gevolg de waare eer aan de deugd onafzonderlyk verknocht, niet kunnen veragten, met alle inspanning van hunne pogingen moeten trachten te voldoen. Niemand zal my wys maken dat die gene, die, zonder de minste exceptie los uit betuigt, dat het hem onverschillig is wat de menschen van zyn gedrag oordelen, een regt beminnaar van de wezentlyke verdienste zelfs kan zyn. Ik twyfel ook niet of de deugdzame vrindin van myne correspondente zal zig iets diergelyks in de hevigheid van hare spyt en verontwaardiging slegts hebben laten ontvallen. Verders is het opmerkenswaardig, dat vrouwen, die in diergelyke omstandigheden van haar wezentlyke pligt gewag maken, niet anders schynen te beoogen als haar kuisheid, even eens als of tot haar gedrag als een eerbare Vrouw, geen andere pligt als de wezentlyke eerbaarheid vereischt wierd. Zyn voorzigtigheid, en zedigheid ook geen ware pligten van een eerlyke en achtbare Vrouw? en wanneer men de zelven als met voeten treed, heeft men dan regt om zig in 't verlies van zyn goede naam gerust te stellen, en zig te | |
[pagina 252]
| |
vleien, met aankleving aan de wezentlyke deugd? 'T is waar, billyke oordeelaars zullen niets uit zo een onbezuist gedrag halen als 't geen 'er baarblykelyk in opgesloten legt; ze zullen 'er uit besluiten, dat zo een Juffer door eene onvergevelyke losheid tegens de gevoeglykheid en betamelykheid zondigt, en zo ze daar door tot erger gedagten aan een roekeloos oordeel aanleiding geeft, dat zy zulks hare eige onvoorzigtigheid, en tomeloze driften ten groten dele te wyten heeft. In een woord, wil een vrouw hare dierbare achting en reputatie in den boezem van eerlyke en billyke luiden vestigen, 't welk 't eenigste is daar zy op doelen moet, ze moet wezentlyk zyn 't geen waar voor ze door wil gaan, en ze moet willen doorgaan voor zedig en omzigtig, al zo wel als voor wezentlyk eerbaar en kuisch. Wil ze die pligten van den andere scheiden, den last van de eene zig onderwerpen, en de anderen van den hals schudden; zo kan ik niet zien dat haar grondige reden overblyft om zich over 't onverdiend verlies van haar goede naam te beklagen. [240] Ik vind my hier verplicht het uitheemsch gebrek, 't welk men Coquettery noemd en 't geen hoe langs hoe meer in het burgerrecht zich by ons indringt, aan te zien als de grote oorzaak van al 't kwaad 't welk myn tegenwoordig onderwerp is. Ik weet dat alle de hartstogten van eene coquette zig in 't gemeen, in haar onbepaalde eerzucht, als de rivieren in den Oceaan, verdrinken, en dat dienvolgens de drift tot onkuisheid in haar minder hevig als in andere kan wezen. Maar 't is den gemene man niet mogelyk zo een Philosophisch en voordelig vonnis omtrent haar gedrag te vellen; Wat kan hy denken van een Vrouwspersoon, die de eerste losbol, die haar voorkomt, als of hy van hare, en zy van zyne sexe was, aanlokt, aantokkeldGa naar voetnoot1, 't hof als maakt, en niets van 't gene niet baarblykelyk tegens de eerbaarheid stryd, verwaarloost, om aan alle de andere juffers de eerste plaats in zyn hart te betwisten? Is het wel mogelyk dat het geen hy ziet en merkt zich schikken kan in zyne harssenen met het ordinare denkbeeld van de eerlykheid? Daar by is het onbegrypelyk hoe verkeerd de Vrouwen over haar ware belangen, en zelfs over die van hare bevalligheden, oordelen. Ze kunnen verzekerd wezen, dat de mans, welkers liefkozing zy door dien dwazen handel tot zig trekken, de uiterste verachting voor haar gevoelen. Willenze my niet geloven, ze geloven ten minste hare eigene ondervinding; waar anders van daan kunnen ze de manieren aflei- | |
[pagina 253]
| |
den van lafbekken, die dikwils haar de smartelyke spyt aandoen van niet de minste toegeving omtrent haar te gebruiken, nog de geringste stap, om harent wil, buiten hunne voorgenomene verlustigingen te willen treden. Dog dewyl het dog in der vrouwen aard legt de mans te willen behagen, wil ik die dwaze en verderfelyke aanhalingen aan zulken wel toestaan, die geen verdienste hebben, om voor de vuist en met behoorlyke wapenen een hart te vermeesteren; Dog ik vind de zelven onvergeeflyk in vrouwen die waarlyk bevallig zyn, en die, zo zy maar willen, 't onwederstaanbaar blanketzel in een ongemaakte en wel bestierde zedigheid kunnen vinden. Ik ken het mannen hart, en weet dat zulks het onfeilbaar middel is om 'er over te zegenpralen. Overwinningen, op die wyze behaalt, behoorden alleen als wettig geschat te worden. Dog Juffers die hier en daar wat buit maken, met zig onwaardiglyk naar 't hoofdt der mannen te werpen, verdienen aangezien, en veracht te worden, als kapers, die tegens de wetten van eenen rechtmatigen oorlog zonder commissie varen, en in plaats van krygsluiden, zeerovers zyn. |
|