‘Prachtige portefeuille hebt U daar....’
Twee tientjes fladderden onder de tralies door.... frrrt.... frrrt.... weg waren ze....
‘Met drie vijf en zeventig.... kijkt U es? Nog een echte ouwe rijksdaalder....’
‘Ja, ja. Een monument in mijn....’
Ik stond buiten. Nog f 3.75 drensde het door mijn hoofd.
‘Zoekt U Uw wagen meneer?’ vroeg de portier die mijn aarzeling aanvoelde.
Toen ontwaakte de comediant in me.
‘Ja,’ loog ik.
‘Wat is het voor een wagen meneer?’
‘Een blauwe Hudson met een C.D. nummer.’
‘Heb ik nog niet gezien meneer.’
‘Wilt U dan misschien even een taxi roepen? Ik heb weinig tijd.’
‘Een ogenblik meneer!’
Na een paar tellen klapte hij in zijn handen. Een taxi draaide voor de trappen van de ingang. De portier liet me instappen, de pet even van het hoofd lichtend.
Weg zoemde de taxi.
‘Waarheen meneer?’
Ik noemde een adres op de Prinsengracht, het huis van m'n vriend-medicus. Doc had me al meermalen om de hoeken der duisternis het licht gewezen. Hij liet me direct in zijn spreekkamer.
Daar zat Mamoesjka.
‘Waar blijf je nou?’ zeide zij.
‘Wat krijgen we nóú?’ zei ik.