| |
| |
| |
Zestien
Op de dag waarop de baby geboren had moeten worden, gebeurde er niets. 'n Reden om ongerust te worden, was er volgens dokter Tijsen niet. Eerste bevallingen waren meestal 'n paar dagen over tijd. Nauwelijks vierentwintig uur later, tegen vieren in de ochtend, kwamen de eerste weeën.
‘Jullie gaan wanneer je uit school komt, meteen 'n nachtje logeren,’ zei Mia onder het ontbijt tegen Nico, Greet en Ria. ‘Bonnie gaat voor 'n paar dagen naar hiernaast. Nico kan naar opa en oma en Greet en Ria mogen tot morgenavond bij Staretz blijven. Dat is vorige week al in orde gemaakt. Ik zal ervoor zorgen, dat ze jullie verwachten en je kunt er direct uit school heen.’
Na het ontbijt kwam Helga langs om Bonnie op te halen. Mia had al koffie gezet en ze wilden juist met z'n tweeën naast Tokes bed gaan zitten toen dokter Tijsen kwam kijken. Hij onderzocht haar, zag dat het sinds de eerste weeën van die ochtend, was gaan doorzetten en knikte tevreden.
‘Ik zal zorgen, dat er straks 'n kraamverpleegster komt,’ zei hij. ‘Die kan me helpen wanneer 't zo ver is.’
‘Hoe laat denkt u, dat 't gebeurt, dokter?’ vroeg Mia.
Hij glimlachte. ‘Dat is moeilijk te zeggen. Het hangt er helemaal van af of de baby er haast achter zet of niet. Als het vlug gaat, kan het in de loop van de dag komen, maar het kan even goed laat in de avond of vroeg in de morgen worden.’
‘Ik zal m'n best doen wat op te schieten,’ zei Toke lachend. Ze voelde zich uitstekend en tussen de weeën door maakte ze grapjes en had ze het hoogste woord.
‘Is Pierre naar z'n werk?’ vroeg de dokter.
Mia knikte. ‘Hij wilde morgen 'n snipperdag nemen.’ Ze knipoogde tegen haar dochter. ‘We hopen tenminste dat de baby er dan is.’
‘Nou zeg!’ riep Toke verschrikt.
Dokter Tijsen pakte zijn tas in. ‘Ik kom over 'n paar uurtjes
| |
| |
weer eens kijken... Mocht er onverwacht iets gebeuren, dat u niet bevalt, bel dan meteen op. Thuis weten ze waar ze me kunnen vinden.’
‘Is het niet te druk voor haar als we hier blijven zitten?’ vroeg Helga bezorgd.
‘Helemaal niet,’ zei de dokter. ‘Maken jullie er met z'n drieën maar 'n dagje van!’
Zo gauw hij weg was, begon Mia over haar eigen bevallingen te vertellen. Ze luisterden aandachtig, maar toen Helga merkte, dat Toke steeds zwijgzamer begon te worden, bracht ze het gesprek haastig op een ander onderwerp. De wieg en de baby-uitzet werden voor de zoveelste keer aandachtig bekeken en bewonderd en Mia zuchtte en zei, dat alles helemaal volmaakt zou zijn als Frans nu thuis kwam.
‘Wat hebt u er aan u daarmee van streek te maken?’ vroeg Toke. ‘Frans zit in Amsterdam en zal heus niet hierheen komen omdat ik zo nodig 'n baby moet krijgen!’
Toen Helga naar huis ging, nam ze Bonnie mee. Later kwam dokter Tijsen weer langs. Hij was nog steeds heel tevreden maar dacht toch, dat het nog wel even zou duren.
De kraamverpleegster was 'n kordaat meisje van tegen de dertig, dat meteen aan het organiseren ging. Er werden klossen onder het bed gezet (‘Dat had al lang moeten gebeuren!’) en op een tafeltje in de hoek zette ze allerlei dingen klaar, die de dokter straks nodig zou hebben. Mia kreeg te horen, dat ze er echt niet bij kon zijn en dat ze beneden maar moest wachten tot 't kind er was. De zuster zou 't direct komen vertellen.
‘Maar ik heb Toke beloofd erbij te blijven!’ zei Mia. ‘Ze heeft me zelf gevraagd niet weg te gaan!’
Jammer, maar daar was niks aan te doen, zei de zuster. De kamer was veel te klein voor zoveel mensen. Bovendien deed Mia er verstandiger aan beneden te blijven om haar man op te vangen; mannen waren meestal niet opgewassen tegen al het gedoe rond 'n bevalling. Toen haalde de zuster alle beddegoed uit de wieg en begon het bedje helemaal van voor af aan op te maken. Ze zette 'n kruik klaar en werkte zo handig, geruisloos en snel, dat Mia al gauw niet meer protesteerde.
Toen Reineke uit school kwam, liep die even langs om wat
| |
| |
met Toke te babbelen en ze was net naar huis, toen de dokter weer voorreed. Nou ging het echt ergens op te lijken, zei dokter Tijsen. 't Begon flink door te zetten en als het zo verder ging, zou de baby er nog voor middernacht kunnen zijn. Hij ging naast de kraamvrouw zitten en vertelde nog eens hoe ze het beste de weeën kon opvangen. Met een rood hoofd en samengeknepen lippen probeerde Toke alle aanwijzingen zo goed mogelijk op te volgen. De zuster zat naast haar op bed en veegde met een doekje het zweet van Tokes hoofd.
‘Ik moet naar een spoedgeval en daarna heb ik nog een andere bevalling,’ zei de dokter, terwijl hij met Mia de trap af ging. ‘Ik kom nu niet meer terug voor het zo ver is... Kun je ergens opbellen?’
‘Helga heeft telefoon.’
‘Goed. Bel dan naar mijn huis zo gauw het serieus gaat beginnen. De zuster houdt daar wel 'n oogje op... Ik kan met hooguit tien minuten hier zijn.’
‘Goed, dokter.’ Zij bracht hem naar de deur. ‘Denkt u dat het vanavond nog zal gebeuren?’
| |
| |
Hij knikte. ‘Zoals ik zei: als het op deze manier blijft doorgaan heb je vanavond laat nog 'n kleinzoon of 'n kleindochter.’ Hij nam afscheid. ‘Maar denk er om - bel meteen op wanneer de zuster zegt, dat het zo ver is!’
Pierre kwam van zijn werk en liep onwennig door het lege huis. Nu merkte hij pas hoe de kinderen er bij hoorden. Tegelijk met hun stemmen en voetstappen scheen iedere vertrouwdheid, iedere eigen sfeer uit het huis te zijn verdwenen. Hij ging naar boven, praatte wat met Mia en met de zuster en hield Toke even gezelschap. Meer dan haar vertellen, dat ze zich maar taai moest houden en zich niet op haar kop moest laten zitten, kon hij niet.
‘Pieker er maar niet over,’ zei hij. ‘'t Gaat allemaal vanzelf. 't Is gewoon de natuur. Je grootmoeder zei altijd: “'t Hele leger van Napoleon is zo op de been gebracht.” 't Zal allemaal erg meevallen.’
‘O, maar ik pieker niet,’ zei ze opgewekt.
‘Des te beter.’ Pierre ging naar beneden. Hij had zich nooit in een kraamkamer op zijn gemak gevoeld. Toen Toke en Frans en de anderen waren geboren, had hij ervoor gezorgd, in geval van nood, een fles cognac achter de hand te hebben. De geheimen van de natuur waren, met betrekking tot de voortplanting, voor hem 'n gesloten boek waarin hij niet waagde te lezen.
Na het eten kwamen Helga en Dries langs. Bonnie sliep als een roos in het logeerkamertje en Reineke zou de hele avond thuis blijven, zodat ze zich over haar geen zorgen hoefden te maken.
‘Wat 'n afschuwelijk weer!’ zei Dries, terwijl hij op de mat de sneeuw van zijn schoenen stampte. ‘'t Is één grote witte massa. Je kunt geen meter voor je uit kijken.’
‘Kom gauw binnen.’ Mia hing hun jassen aan de kapstok. ‘Ik heb chocolademelk gezet. Dat is weer 'ns wat anders.’
‘Hoe is 't nou met Toke?’ vroeg Helga.
‘Alles gaat nog steeds goed. De zuster is bij haar. Als 't zo doorgaat, wordt 't vanavond nog geboren. Zo gauw 't begint, moeten we de dokter bellen.’
‘Wij hebben alvast iets meegebracht,’ zei Dries. Hij haalde
| |
| |
'n kruik oude klare uit 'n papier. ‘Voor straks. Om de goede afloop te vieren!’
Ze gingen de huiskamer binnen. De televisie bleef uit omdat Toke er misschien last van had. Toen ze allemaal achter 'n beker warme chocolademelk rond de tafel zaten, verstrekte Mia de laatste bijzonderheden uit de kraamkamer. Helga luisterde belangstellend, maar Pierre en Dries voelden weinig voor al die anatomische details.
‘Zeg,’ zei Dries om het gesprek 'n andere wending te geven. ‘Weet je, dat Rotterdam niet doorgaat?’
‘En ik dacht, dat 't al zo goed als zeker was?’ Pierre keek hem verbaasd aan. ‘Je moest er toch gaan praten?’
Dries knikte. ‘De zaak was praktisch rond...’
‘Ze wilden hem graag hebben!’ zei Helga, die met 'n half oor meeluisterde.
‘... maar toen kreeg ik 'n veel betere job aangeboden. Hier vlak in de buurt. Nou hoeven we niet te verhuizen ook.’
‘Waar?’ vroeg Pierre. Mia en Helga bespraken de moeilijkheden, die 'n te nauw bekken bij 'n geboorte kon opleveren.
‘In Nuth, in 'n constructiewerkplaats. Ik krijg 'n man of acht onder me.’
‘Dat is goddomme niet gek!’
‘Dries komt meteen onder de directeur,’ zei Helga.
‘Volgende maand kan ik beginnen. Met de auto ben je d'r zo.’
‘Misschien kan d'r nou wel 'n nieuw wagentje af,’ zei Helga. ‘Dat ouwe ding trekt niet meer op en als 't regent lekt 't aan alle kanten. Hoeveel heeft-ie nou gereden, Dries?’
‘Tachtigduizend.’
‘Zie je wel? Nou krijg je er misschien nog 'n paar centen voor als je 'm inruilt!’
‘We zullen kijken,’ zei Dries voorzichtig.
Mia schonk de bekers weer vol. Helga vertelde, dat er 'n wasserette in de oude winkel van Olivier zou komen en ze wilden juist vragen hoe ze dat wist om daarna het voor en tegen van die verandering tegen elkaar af te wegen, toen de zuster beneden kwam.
‘U kunt nu het beste de dokter bellen,’ ze ze. ‘'t Schiet meer
| |
| |
op dan ik dacht... Als we de dokter niet gauw waarschuwen, hoeft hij niet meer te komen. Dan is 't kind er.’
Terwijl Mia met haar mee naar boven ging, liep Helga haastig naar huis om te bellen. Pierre en Dries bleven in de kamer achter. Ze hadden genoeg van chocolademelk en de fles keizerbitter kwam op tafel.
Mia kreeg de huishoudster van dokter Tijsen aan de lijn. Dokter was er niet. Druk bezig met een andere bevalling. Ze zou het dokter meteen laten weten. Dokter kon met 'n minuut of tien voor de deur staan. Ze moesten zich maar geen zorgen maken.
Toen in de boerderij van Heerkens de telefoon rinkelde, was dokter Tijsen daar juist zijn handen aan het wassen. Heerkens boog zich over de wieg om zijn achtste kind wat beter te bekijken en z'n vrouw werd door de zuster gewassen. De oudste zoon kwam vertellen, dat er telefoon was voor de dokter en toen dokter Tijsen even later de hoorn op de haak legde en zijn jas aantrok, zei hij: ‘'t Gaat vandaag aan de lopende band! In de Berenkuil is er ook een in aantocht...’ Hij keek op z'n horloge. ‘En nog eerder dan ik had verwacht!’
‘In de Berenkuil?’ Heerkens duwde het gordijn even opzij en keek naar buiten. ‘Da's 'n heel eind. 't Zal niet meevallen met dit weer. 't Zit potdicht van de sneeuw!’
‘Ik rijd 't met m'n ogen dicht als 't moet.’ Hij nam afscheid, beloofde de volgende dag langs te komen. De vrouw kreeg 'n compliment omdat ze zo flink was geweest.
‘Ach,’ zei Heerkens schouderophalend. ‘'t Was d'r achtste.’
Buiten stond een hoog oprijzende muur van dwarrelende, wervelende vlokken. De sneeuw lag dik op de weilanden, onttrok de boerderij, de bomen, de bijgebouwen aan het gezicht. Toen de dokter in zijn wagen zat, voelde hij zich een eenzame astronaut in een onbegrensd wit heelal. Langzaam reed hij de landweg af. De ruitenwissers zwoegden, maar de sneeuw volgde hen op de voet, vulde achter hun rug de ruit met nieuwe vlokken. De dokter gaf gas, schakelde, remde af. De weg, de berm, de weilanden - alles was een eindeloze witte vlakte. Het licht van de koplampen gleed over het flonkerend dek, over de fonkelende, glinsterende mantel, die zich als puur
| |
| |
maar ijskoud hermelijn over de aarde spreidde. Vlokken, vlokken, vlokken wolkten neer. De voorruit begon dicht te slibben.
De dokter draaide voorzichtig de grote weg op. 'n Zich overal uitstrekkend wit veld, zonder bermen, bomen, afrasteringen, zonder grenzen. Nergens licht. Om hem heen alleen maar warrelende sneeuw en daarachter uiterste duisternis. Hij keek op zijn horloge. Bijna tien minuten geleden was hij bij Heerkens weggegaan. Hij moest zich haasten, wilde hij nog op tijd bij Vasterman zijn. Behoedzaam drukte hij het gaspedaal verder in. De wagen gleed even naar rechts, maar met bijsturen kreeg hij hem weer midden op de weg. Hij tuurde ingespannen naar de kolkende witte wand voor hem. Soms was het alsof de wagen ieder contact met de aarde had verloren - alsof hij tastend een weg door een wolkenwereld zocht, verloren door een verlaten, kristallen kosmos dwaalde.
Een schijnsel, rechts van hem. Dat moest de garage van Bartels zijn. De dokter drukte het gaspedaal verder in. Hij was terug in de bewoonde wereld. Opeens doken er recht voor hem twee verblindend witte lichten op. Ze kwamen zo snel dichterbij en schoten zo onafwendbaar recht op hem af, dat hij geen tijd meer had om uit te wijken. Terwijl hij nog machteloos zijn stuur draaide, stortte een zware truck met oplegger zich op hem. Dokter Tijsen zag de koplampen heel dichtbij, nog dichterbij. Ze schenen door zijn opengesperde ogen recht zijn schedel binnen. Hij hoorde het kraken van scheurend metaal, voelde hoe de wagen schokte onder het geweld waarmee hij in elkaar werd gedrukt. heerkens olivier vasterman schoolboeken sylvia sylvia sylvia bruiloft zonlicht in water weerkaatsend moeder waar was vader een vergeten kamer vasterman vasterman vasterman vasterman vasterman vasterman...
Niets. Langzaam opende hij zijn ogen. Boven hem gezichten, een kring van hoofden en daarachter en daartussen nog steeds de sneeuw, eeuwige sneeuw. Pijn, die zo ondraaglijk was, dat hij hem nergens voelde. Iemand legde een deken over hem, knielde naast hem. Zijn mond vol smaak, een dikke lauwe smaak als pap. Bloedpap. Gezichten vervaagden, schenen
| |
| |
samen te smelten. Zijn borst was nat, doorweekt - smolt de sneeuw? Stemmen. Hij verstond ze niet. Nu hoorde hij ze ook niet meer, alleen lippen bewogen. Lippen smolten weg in gezichten, gezichten in vlekken, vlekken in...
‘Vasterman...’ fluisterde hij. ‘Toke... Vasterman...’
De vlekken zetten uit, groeiden naar elkaar toe, werden een geheel, een lichtend geheel, maar het licht begon te doven, vervaagde, gleed weg, stierf.
Toen Theo Bartels een uur later voor het huis van Vasterman uit zijn wagen stapte om te vertellen wat er met de dokter was gebeurd, lag Toke al met haar dochter in haar armen. De zuster had haar, geholpen door Mia en Helga, ter wereld gebracht. Bartels vertelde aan Pierre en Dries dat de dokter onder zijn handen was gestorven en dat zijn laatste gedachte bij hen was geweest.
‘Direct toen ik de klap hoorde, rende ik naar buiten... Samen met m'n broer heb ik hem eruit gehaald. Die truck was in de bocht gaan slippen, raakte de wagen van de dokter frontaal en drukte hem in elkaar als 'n prop papier... We hebben hem er uit moeten zagen. Ik geloof niet, dat hij veel pijn had.. Hij leek verdoofd. Trouwens - hij is maar even bij bewustzijn geweest.’
Ze besloten Toke nog niets te vertellen. De baby was er nu en het was beter haar de volgende dag pas te zeggen dat dokter Tijsen dood was. Maar natuurlijk konden ze het voor haar niet verborgen houden. Toke zag de starre gezichten van Helga en van de zuster, de behuilde ogen van Mia en zij hoorde het onderdrukte gefluister voor de deur van haar kamer. Angst en ongerustheid woelden in haar hart. Was er iets verkeerd met de baby? Was er iets met Bonnie of een van de anderen gebeurd? Diezelfde avond nog vertelde Pierre het haar. Ze luisterde zwijgend. Toen haar vader de kamer uitging, gleed er een traan over haar wangen. ‘Ik heb hem nooit bedankt voor alles wat hij voor ons deed,’ zei ze fluisterend.
De volgende ochtend koepelde een pauwblauwe hemel over de besneeuwde wereld. Pierre had een snipperdag genomen en na het middageten besloot hij te gaan doen wat lang geleden al had moeten gebeuren. Met Mia wilde hij er nog niet over
| |
| |
praten. Dit was iets, dat voorlopig hem alleen aanging. Op zijn brommer reed hij door de met sneeuw bedekte straten. Hier en daar - voor hun huizen, in de winkels - groepten mensen samen en praatten over de dood van dokter Tijsen. Hij herinnerde zich de bezoeken van de dokter - toen de kinderen werden geboren en toen ze ziek waren; toen dat met Toke gebeurde en toen de winkel van Olivier misschien kon worden gered. De dokter had altijd over en omwille van anderen gepraat; nooit over zich zelf. Wat wisten ze van 'm? Zijn vrouw was lang geleden gestorven. Altijd had hij mensen geholpen en z'n leven lang had hij in het grote doktershuis gewoond. En nu was hij dood, gestorven met Tokes naam op zijn lippen.
Op het weggetje, dat naar het huis van Charles Cleophas voerde, kwam hij maar moeizaam vooruit. Hier en daar lag de sneeuw zo hoog, dat hij moest afstappen. Met z'n brommer aan de hand liep hij verder.
‘Komt u binnen. Ik zal Charles roepen,’ zei Bette, die open deed. ‘Wie kan ik zeggen?’
‘Vasterman. De vader van Frans.’
‘Ach! Bent u de vader van Frans?’ Ze nam zijn jekker van
| |
| |
hem aan, liet hem in een ruime kamer en ging weg. Het was er warm. Pierre keek naar de gedroogde bloemen, die in bossen aan het donker geverfde plafond hingen, naar de honderden boeken, die tegen een van de muren stonden. Op de grond zwierven stapels tijdschriften en overal lagen dingen: kleurige lappen stof, timmergereedschap, kranten, vellen papier met tekeningen. Mia zou dat eens moeten zien. Hij glimlachte. Ze zou het 'n ongelooflijke rommel vinden. Toch zag het er gezellig uit. Hij pakte een elektrische boor, die op een stoel lag en bekeek hem aandachtig.
‘Let u niet op de rommel,’ zei Charles Cleophas toen hij binnenkwam. ‘We zitten nog met allerlei karweitjes, die opgeknapt moeten worden.’ Hij liep op Pierre toe en gaf hem een hand. ‘Laat ik u eerst feliciteren. Betje hoorde vanmorgen vroeg al van de melkboer, dat de baby er was.’ Hij wees Pierre een stoel, schudde zijn hoofd. ‘'n Afschuwelijke geschiedenis met de dokter... We konden het niet geloven.’
Pierre knikte, vertelde in 'n paar woorden hoe zij het hadden gehoord en hoe de baby was geboren. Toen haalde hij zijn pijp te voorschijn, speelde er even mee en zei: ‘Ik kom u iets
| |
| |
vragen. U weet waar u Frans kunt vinden... Wilt u hem voor mij opbellen?’
‘Wilde u hem spreken?’
Pierre kneep even zijn lippen op elkaar, knikte. ‘Ja... Misschien wilt u hem vragen of ie... of ie met zijn vader wil praten?’
‘Natuurlijk...’ Charles keek op z'n horloge. ‘Bij tweeën... dan is er 'n goede kans, dat we 'm te pakken krijgen... 's Middags zit hij meestal bij vrienden... Ze maken samen 'n krantje... Ik kon hem daar bellen. Na twaalven was ie er meestal wel.’ Hij begon in een oud zakboekje te bladeren, sloeg bladzijde na bladzijde om en vond toen wat hij zocht. ‘Wilt u 'n kop thee?’
‘Dank u. Ik heb nergens trek in.’
Charles liep naar de telefoon, die in een hoek op de grond stond, hurkte ernaast en draaide een nummer. Pierre hoorde hem met iemand praten, naar Frans vragen. 'n Stilte en toen: ‘Frans? Met Charles. Alles goed met je?... Ja? Houwen zo...
| |
| |
Zeg, je vader zit hier bij me... Ja... Hij wil graag met je praten... Je mag hem wel feliciteren... Wat?... O, dat hoor je wel van 'm.’ Hij stond op, reikte Pierre de hoorn aan. ‘Alstublieft.’
‘Frans...?’ Pierre drukte zijn wijsvinger in zijn vrije oor.
‘Ja, pappa? Hoe is 't thuis?’
‘Goed, jongen... Toke heeft haar baby... Gisteravond.’
‘Jezus! 'n Jongen of 'n meisje?’
‘'n Meisje. En Frans...’ Hij zweeg.
‘Ja?’
‘Dokter Tijsen is dood. Verongelukt. Gisteravond toen hij naar ons toe wilde komen...’
‘Godallemachtig!’ Het klonk heel zacht.
‘Voor hij stierf, dacht hij nog aan Toke... hij noemde haar naam.’
Stilte. Alleen het kraken in de hoorn.
‘Pappa? Wilt u Toke van mij feliciteren? En mamma en u ook gefeliciteerd.’
‘Dank je, jongen.’ Hij wreef met zijn hand over zijn gezicht, draaide zich naar de muur. ‘Frans? Zou je niet eens thuis willen komen? Gewoon voor 'n dag... of misschien van zaterdag tot zondag? We... we praten nergens over, jongen. Zou je dat willen, denk je?’
Stilte. Een eeuwigheid die toch verstreek. Toen de stem van Frans: ‘Zal ik zaterdag komen?’
‘Dat is... Overmorgen, bedoel je?’
‘Ja.’
‘We zouden zo blij zijn... Bonnie vraagt dikwijls naar je. Kan ik het mamma vertellen? Kunnen we ervan op aan?’
‘Ik neem 'n vroege trein. Ik kan tot zondag blijven, misschien 'n paar dagen langer...’
‘Dat zou fijn zijn...’ Hij draaide zich om, keek verontschuldigend naar Charles. ‘Ik hang nou op, anders wordt 't te duur. Tot zaterdag, jongen... Veel liefs van allemaal.’
‘Tot zaterdag, pappa. Doe ze allemaal de groeten. En zeg tegen Bonnie, dat ik iets voor haar meebreng.’
‘Dat zal ik doen...’
Hij legde de hoorn op de haak en keerde zich naar Charles.
| |
| |
‘Hoeveel krijgt u?’
‘Niks,’ zei Charles. ‘Ik ken die tarieven niet.’
Pierre keek hem even onzeker aan. ‘Dank u wel.’ Hij keek naar buiten. ‘Ik moet weer 'ns op huis aan.’
Charles liep met hem mee naar de deur. Daar bleef Pierre staan.
‘Ook bedankt, dat u de moeite hebt genomen u met Frans te bemoeien...’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Hij en ik begrijpen elkaar niet zo goed... Misschien kunt u eens langs komen om met hem te praten? Zaterdag komt ie thuis... voor 'n paar dagen.’
‘Misschien is het beter als hij hier komt.’ Charles lachte. ‘Dat is minder opvallend... Vraagt u 'ns of ie zondagmorgen bij ons wil komen koffie drinken.’
‘Da's 'n idee.’ Pierre trok z'n jekker aan, stopte z'n broekspijpen in z'n laarzen. ‘D'r is wel 'n behoorlijk pak sneeuw gevallen.’ Hij ging naar buiten, keek naar de lucht. ‘'t Is niet te geloven dat 't gisteravond...’
‘Waarom loopt u niet 'n eindje om?’ vroeg Charles Cleophas. ‘U kunt de brommer hier laten staan. Bent u wel eens in 't bos geweest wanneer 't gesneeuwd heeft?’
Pierre schudde zijn hoofd, keek hem wat argwanend aan. ‘Mia zal niet weten waar ik blijf!’
‘Dat maak ik wel in orde. Betje gaat dadelijk boodschappen doen en ze kan gemakkelijk even bij u langs gaan. Waarom loopt u 't weggetje niet 'ns af? Met 'n paar minuten bent u in het bos... Daar is 't nu zo mooi.’
Pierre dacht na. 't Idee was niet zo gek. 'n Wandeling zou 'm goed doen. Hij kon daar 'ns uitwaaien. Veel beweging had ie toch al niet.
‘Goed,’ zei hij. ‘Ik doe 't en de brommer blijft hier.’ Hij stak 'n hand uit. ‘Zondagochtend is Frans bij u, daar zorg ik wel voor.’
‘Maar alleen als hij er zelf zin in heeft,’ zei Charles ongerust.
‘Natuurlijk. Tot ziens, meneer Cleophas.’
Hij draaide zich om en liep het tuinpad af en toen het weggetje met bermen van hoog opgewaaide sneeuw. Het was heel
| |
| |
stil. Kraaien wiekten laag over de witte velden. Pierre liep verder en dacht aan alles wat er was gebeurd in de maanden en maanden, die achter hem lagen. De hemel was zo hoog en zo blauw en de lucht was zo puur en als bronwater in zijn longen, dat hij opeens heel zeker wist, dat de toekomst niet iets was om bang voor te zijn, maar iets om vol vertrouwen naar toe te leven. Plotseling was het alsof hij niet langer een klein, vergeten onderdeeltje van een ontzagwekkend geheel was; niet langer een kleine man, een nummer in een wereld, die het ook zonder hem kon stellen. Het was alsof hij groter en ruimer werd; alsof hij buiten zijn oevers trad en het bos, de velden, de stad ende wereld en alles daarbuiten overstroomde en in zich opnam. Even - een tijdloos ogenblik - was hij niet meer Pierre Vasterman, maar besefte hij wie en wat hij werkelijk was en ging er een werkelijkheid voor hem open, die in geen woorden kon worden gevat en alle begrip te boven ging. Toen was het voorbij en vond hij zich weer terug - een kleine man met 'n jekker en laarzen aan.
Hij keek omhoog langs de stam van een boom, naar de besneeuwde kruinen en voelde zich zo uitgelaten, dat hij wel kon huilen. Hij schopte tegen de stam en de sneeuw tuimelde van hoog daar boven op zijn hoofd, zijn armen en zijn schouders en plotseling herinnerde hij zich alles weer wat hij had geweten toen hij nog een kleine jongen was, die boven een oude smederij in Gronsveld woonde.
|
|