| |
| |
| |
Een
Toen Pierre Vasterman het hek van de mijn uitreed, regende het. Achter hem stonden de gebouwen van de Willem iii tegen een voorjaarshemel, die deze morgen nog een zonnig weekeinde beloofde, maar waaruit nu miezerige regen viel. Een vrijdagmiddag in april - een grauwe, regenachtige vrijdagnamiddag waarop het voor altijd vijf minuten voor half vier dreigde te blijven en de mensen, de stad en het leven van de grenzeloze verveling van alledag doortrokken schenen. Auto's gleden voorbij, hun banden trokken sissend sporen over het natte asfalt van het stationsplein. Huisvrouwen in regenjassen en met plastic regenkapjes over hun haren haastten zich onder kleurige paraplu's langs winkels, kerken en bioscopen. Drie, vier kinderen holden, drijfnatte jasjes over hun hoofd getrokken, een zijstraat in.
Heerlen in de regen, regen, regen. Pierre maakte een bocht om een paar plassen heen en stopte zijn brommer voor het stoplicht in de Akerstraat. Hij veegde met zijn hand langs zijn gezicht en keek naar de druppels, die over zijn zwartleren jekker rolden; grote druppels, kleine druppels, elkaar inhalend en passerend als op weg naar een belangrijke gebeurtenis.
Een auto stopte naast hem voor het rode licht en nog voor hij opkeek, herkende hij het haperende geluid van Walters stationair draaiende oude Opel.
‘Klaar voor vandaag, Pierre?’
‘Gelukkig wel...’ Hij keek naar het stoplicht. ‘'n Makkie, die nieuwe pijler. We haalden het op onze sloffen.’
‘Wie is de schüttelbaas?’ vroeg Walter, droog en opgewekt in zijn auto.
‘Staretz... Meestal heeft-ie er wel kijk op, maar voor vandaag had hij zich verkeken.’
‘Mij hebben ze altijd verteld, dat Staretz z'n ploeg uitknijpt tot er geen druppel meer inzit,’ zei Walter, zich overbuigend naar het portierraampje aan Pierre's kant. ‘Ze kunnen altijd
| |
| |
hun lol op als ze een pijler van hem onder handen krijgen.’ Walter werkte in de steenpost, de nachtploeg, die de nieuwe stukken, die de nieuwe gangen uitbouwde. ‘Weet je wie ik net nog bijna een lift heb gegeven? Die dochter van je...’
‘Toke?’ Pierre liet het stoplicht in de steek en keek Walter aan.
‘Ze kwam met die jongen van Olivier uit een winkel. Ik wilde eerst stoppen, maar hij liep met een arm om d'r heen en...’ Het licht sprong op groen en Walter zette de Opel met veel geknars in de eerste versnelling. Tot ziens maar weer...’
‘Tot kijk.’ Pierre trapte zijn brommer aan, manoeuvreerde tussen fietsers, brommers en auto's door, remde haastig voor overstekende kinderen op het zebrapad en sloeg toen de randweg in, die langs de stad naar de Berenkuil voerde.
Gek, dat Walter nou net die twee moest tegenkomen, terwijl hij hem nog geen week geleden voor die jongen van Olivier had gewaarschuwd.
‘Pie Olivier is d'r een, die het achter z'n elleboog heeft, jongen, Pierre... Als ik jou was, zou ik maar 'ns 'n oogje op m'n dochter houden. Ik heb een paar akkevietjes met die jongen aan de hand gehad en ik weet dat hij niet te vertrouwen is.’ Pierre had geglimlacht toen hij dat hoorde. Hij kende die akkevietjes. Voor Walter zijn tweedehandse Opel aanschafte, had Pie hem aan een oude Renault geholpen en dat was een wagentje waar zelfs de sloper zijn neus voor zou hebben opgetrokken. Bovendien was er met de kilometerteller geknoeid, maar Pie had met de hand op zijn hart gezworen, dat hij daar niets van afwist en er voor zou zorgen, dat zo iets nooit meer voorkwam. Was dat een reden om Toke te verbieden met hem uit te gaan? Pie had al de drieëntwintig jaren van zijn leven aan de overkant van de straat gewoond, pal tegenover hem. Mia kwam bijna iedere dag in de winkel van Olivier en zij had nooit iets aan Pie of zijn ouders gemerkt. En Toke was al negentien en op die leeftijd kon je ze niet meer zo gemakkelijk vertellen een jongen, die ze aardig vonden, los te laten.
Het kwam natuurlijk allemaal door die geschiedenis met die Renault... Pierre glimlachte. Walter was een beste jongen, maar een echte vrijgezel, die eeuwig en altijd scheen te denken,
| |
| |
dat de mensen er op uit waren hem het vel over de oren te halen omdat hij helemaal op zijn eentje was en wat geld achter de hand had. Walter moest eens wat serieuzer achter de vrouwen aan gaan. Een man bleef niet eeuwig zesendertig. Over een paar jaren zouden ze hem met zijn autootje en zijn geld niet meer zien staan en kon hij de rest van zijn leven moederziel alleen op dat kamertje boven het café blijven wonen. En dat, terwijl Walter Mankowiecz de beste man was, die een meisje zich maar kon wensen...
Een smalle weg voerde van de randweg langs een paar oude boerderijen naar een wijk van lage, allemaal eendere huisjes, die in de dertiger jaren door een woningbouwvereniging was neergezet en in de volksmond ‘De Berenkuil’ werd genoemd. Het hart van de Berenkuil was een smal, wat kronkelig straatje waaraan nog een paar lage boerderijen met schuren en miniatuur weilandjes lagen en waar vroeger de hoofdstraat van een gehucht had gelopen, dat al lang geleden door de gemeente Heerlen was geannexeerd. Kwam het door die romantische voorgeschiedenis - zo heel afwijkend van die van de meeste nieuwbouwwijken - dat de mensen, die in de Berenkuil woonden, hun wijk toch altijd nog als een dorp beschouwden, dat weliswaar bij de stad hoorde, maar waaraan de haast, de uniformiteit en de onpersoonlijkheid van deze tijd waren voorbijgegaan?
De Berenkuil - dat waren welgeteld zeven korte straatjes, die allemaal namen van bloemen droegen en in een ring om de kerk van pastoor Waterman lagen. Zeven straatjes waarin alleen maar gezinnen woonden, die van de mijn leefden. Hier hadden ze allemaal hun huis - de boven- en ondergrondse werkers, de houwers, de monteurs en machinisten, de schütterbazen en de mannen van de steenposten. Er woonden er maar weinig die niet rechtstreeks met de mijn te maken hadden - Giel Olivier, de kruidenier; dokter Tijsen, die in het huis aan de rand van de Berenkuil woonde waar zijn vader lang geleden nog voor echte dorpelingen spreekuur had gehouden, en natuurlijk pastoor Waterman - maar omdat hun klanten, patiënten en parochianen, de mannen van de mijn en hun gezinnen waren, leefden ook zij indirect van de Willem iii, de
| |
| |
Oranje Nassau 1, de Oranje Nassau 2, de Oranje Nassau 3 en de Oranje Nassau 4, die in een ring om de Berenkuil lagen. Misschien kwam het door die kring van machinehallen, ventilatiekokers, liftschachten en administratiegebouwen, opslagplaatsen en terreinen, dat de mensen er de naam de Berenkuil aan hadden gegeven. De lelijke dertiger-jaren-kerk van pastoor Waterman, het oude doktershuis en de zeven straatjes met hun bloemennamen lagen als een wat exotische enclave aan de rand van het nieuwe, naoorlogse Heerlen met zijn blanke flatgebouwen, zijn moderne schouwburg en warenhuizen. Je kon het vergelijken met een echte, uit de tijd geraakte berenkuil in een goed onderhouden, goed aangeharkt stadspark; zo'n park waarin kantoorbedienden hun twaalfuurtje eten, middenstanders van middelbare leeftijd een ommetje maken en moeders met hun kinderen wandelen. En juist zoals die echte beren met al die mensen niets van doen hebben en in hun kuil onder elkaar rustig hun eigen gang gaan, zo voelden de bewoners van de Berenkuil weinig of geen binding met de stad, die zich in de naoorlogse jaren al van de mijnen was los gaan maken. Zij leefden een eigen leven in hun eigen wijk.
De Berenkuil - dat waren de Madelievenstraat, de Rozen-
| |
| |
straat, de Seringenstraat, de Rhododendronstraat, de Zonnebloemstraat, de Meidoornstraat, de Papaverstraat en het Kerkplein; smalle straatjes met lage huizen waarvoor mensen op zomeravonden op rechte stoelen zaten, met elkaar praatten en naar voorbijgangers keken. Straatjes waar zij op zondagochtend hun nieuwe of tweedehands auto's wasten; waardoor soms taxi's met een bruidspaar reden en van tijd tot tijd een uitvaartstoet trok. Een kleine gemeenschap aan de rand van een snel groeiende industriestad, waar iedereen iedereen kende; waar egoïstische en onzelfzuchtige mensen, dommen en pienteren, optimisten en pessimisten woonden, maar waar voor echte kwaadaardigheid geen plaats was en waar iedereen, die in moeilijkheden zat op de hulp van anderen kon rekenen.
Pierre reed de Meidoornstraat in en stopte voor het poortje waarachter het pad lag, dat langs de achtertuintjes voerde. Weer veegde hij de regen van zijn gezicht en duwde toen de brommer over het pad naar het hekje. Een kiezelpaadje leidde tussen rozestruiken naar het schuurtje waar precies plaats was voor de brommer en voor de wasmachine van Mia.
‘Oehoe! Pappa!’
Hij keek op en zag Nico van twaalf tot zijn middel uit het zolderraam hangen, druk bezig een antenne voor zijn radio
| |
| |
te monteren. Nico was de knutselaar. Toen hij tien was, had hij een kristalontvanger in elkaar gezet, waarop hij niet alleen de programma's van de Regionale Omroep, maar ook de twee Brussels kon ontvangen. Sinds een paar dagen stond nu een echte, met lampen en knoppen uitgeruste radio op de tafel in zijn kamertje - het resultaat van wekenlang ingespannen bouwschema's bestuderen, solderen en schroeven - en het toestel was in staat, zo verzekerde de tekst bij het schema, ‘zelfs Radio Caïro op te vangen, mits er de nodige zorg aan de antenne wordt besteed’.
En dat laatste gebeurde nu. Pierre zwaaide en wilde roepen voorzichtig te zijn, maar zag dat het weinig zin had. Nico had al zijn aandacht bij zijn antenne.
Hij reed de brommer in het schuurtje, sloot de deur en ging het huis binnen. Bonnie, het nakomertje van vijf - tussen Nico en haar lag een heel kinderloos tijdperk, dat pastoor Waterman indertijd de wenkbrauwen had doen fronsen; zo was die toen nog wel - keek op van het speelgoedfornuisje, dat in een hoek van de keuken op de grond stond en ging verder met het prakken van een banaan.
‘Is mamma er niet?’ vroeg hij.
‘Mamma is boodschappen doen.’ Ze stak hem een theelepeltje geprakte banaan toe. ‘Hier. Dat is voor jou.’
Hij stak het in zijn mond. Ze had er suiker en kaneel op gedaan, niet eens zo'n gekke combinatie. ‘Wat ga je maken?’
‘Bananenpap en taart.’
‘Mmmmm. Lekker.’ Hij liep de gang in, hing zijn natte jekker aan de kapstok en bleef even voor de spiegel staan om het water, dat uit zijn haren droop, van zijn gezicht te vegen. Toen ging hij naar boven om droge kleren aan te trekken.
‘Pappa? Ben jij daar?’ Dat was Ria. Hij keek om de deur van haar kamertje. Ze zat met een ongelukkig gezicht achter haar tafeltje.
‘Algebra?’
Zij knikte en zuchtte. ‘Ik snap het gewoon niet...’
‘Doe maar goed je best. Het eerste jaar op de h.b.s. is altijd moeilijk.’ Hij glimlachte. ‘Let in de klas goed op, dan komt de rest vanzelf...’ Het was een laffe uitvlucht, die hij wel moest
| |
| |
verzinnen omdat hij haar niet kon helpen. Zelf was hij na de lagere school meteen in een baantje terechtgekomen. Zij zuchtte weer, streek haar blonde haren naar achter en glimlachte om duidelijk te maken, dat ze het hem niet kwalijk nam.
‘Waar is mamma?’ vroeg hij.
‘Met Greet boodschappen doen. Ze zijn met de bus naar de stad.’
Hij keek naar Greets bed, dat tegenover dat van Ria onder het raam stond. Er lag een volgepropte schooltas op.
‘Heeft ze haar huiswerk al af?’
‘Dat doet ze morgen. De Franse leraar is ziek en ze heeft voor maandag maar heel weinig op gekregen.’ Er lag duidelijk iets van afgunst in Ria's stem. Ze scheen er van uit te gaan, dat twee jaar oudere zusjes ook twee keer zoveel huiswerk moesten krijgen.
Hij knikte en ging zich omkleden. Boven hem klonken flarden muziek, krassend gekraak, stemmen in andere talen - de omroepers van radio Rome, Parijs, Ankara en Caïro, listig een zolderkamertje in Heerlen binnen gehaald langs een antenne waaraan de nodige zorg was besteed. Toen opeens: voetstappen vlak boven zijn hoofd, snelle voetstappen op de trap en Nico die op deur bonsde: ‘Pappa! Hij doet het! Hij doet het! Kom je luisteren?’
Pierre knoopte zijn veters vast. ‘Ik kom eraan... Even wachten...’
Samen zaten ze later aan het tafeltje in het zolderkamertje waar de twee jongens sliepen. De ontvanger stond tussen schroevendraaiers, stukjes ijzerdraad, potjes soldeervet en rolletjes isolatieband. Nico draaide aan een knop en sentimentele muziek van een strijkorkest vulde de kleine ruimte.
‘Dat is de bbc.’ Hij draaide weer. Stemmen en toen dreunende beatmuziek. ‘Luxemburg.’ Een hevig gekraak en flarden van een hoorspel in een onverstaanbare taal. ‘Malmö...’
‘Jongen toch!’
‘En hier...’ Er klikte iets en meteen daarna een sopraan met pianobegeleiding: Am Brunnen vor dem Toren. ‘Dat moet Madrid zijn.’
‘Dacht je?’ Pierre keek zijn zoon weifelend aan.
| |
| |
‘Natuurlijk. Ze geven niet altijd stierenvechtersmuziek!’
‘Het is geweldig!’ Hij draaide zich om en keek naar de bedden, die boven elkaar tegen een van de houten wanden stonden. ‘Wat zei Frans ervan?’
‘Die heeft het nog niet gehoord.’
Pierre keek naar het bovenste bed, waarin zijn oudste zoon sliep. Naast het hoofdkussen waren foto's en knipsels tegen de muur gepunaised: foto's van Bob Dylan en van chargerende agenten bij relletjes en de knipsels gaven uiteenzettingen over het wittefietsenplan en het witteschoorstenenplan en het wittewijvenplan - doctrinatiemateriaal van een zeventienjarige provo-aanhanger, klaar om vierentwintig uur per etmaal gebruikt te worden. Maar op school had hij er niets van terecht gebracht. Na de grote vakantie had hij niet meer terug hoeven te komen.
‘Waar is hij naar toe?’
Nico haalde zijn schouders op en stak een schroevendraaiertje in het inwendige van het toestel. ‘Naar Maastricht, geloof ik. Ze gaan een happening houden op het Vrijthof. Tegen de nato Of zo...’ Hij draaide ingespannen iets vast. ‘Nu moet dat gekraak weg zijn. In het begin zijn er altijd een paar dingetjes, die nog los zitten.’ Er werd weer aan een knop gedraaid en opeens klonk er een vreemde fluittoon en direct daarop een mannestem: ‘Wordt aan gewerkt. Over en uit.’
‘Wat is dat?’ vroeg Pierre verwonderd.
‘De taxicentrale op de fm-band.’
‘Kun je die ook krijgen?’
‘Tuurlijk!’
Hij keek naar Nico, zag diens donkere haren en ogen - zijn haren en ogen - de felle trek om de mond, de smalle, nerveuze vingers, het magere, gespierde lichaam. En opeens was het alsof hij zich zelf achter die tafel zag zitten, maar nu in een andere tijd en op een andere plaats. Zo moest hij er zelf uit hebben gezien toen hij nog de kleine jongen was, die in een paar kamertjes boven de noodlijdende smederij in Gronsveld opgroeide... Nico staarde niet meer ingespannen naar de stationschaal van zijn ontvanger, maar sloeg zijn ogen op en keek hem aan en even gleed er een schuw, verlegen glimlachje
| |
| |
over zijn gezicht. Voelde hij iets van de herinneringen - aan gesprekken, aan verregende voorjaarsmiddagen als deze, aan beelden en geluiden, aan onbegrepen gevoelens van een andere twaalfjarige - die plotseling bovenkwamen?
‘Het is geweldig.’ Pierre zei het om de stilte te verbreken. Hij stond op. ‘Over een tijdje kun je een televisietoestel bouwen!’
‘Dat zou ik nu best kunnen.’ Het klonk vol zelfvertrouwen - hetzelfde zelfvertrouwen dat hij nu nog in zich voelde wanneer er in de pijler moeilijke karweitjes moesten worden opgeknapt of wanneer Mia bij hem kwam om iets te bepraten, dat alleen hen beiden aanging. ‘Misschien ga ik over een tijdje een kleurentelevisie maken.’
‘Doe dat!’
‘Maar dan moet u de onderdelen betalen.’ Nico trok een ernstig gezicht. ‘Het zal wel een paar honderd gulden kosten en dan is de beeldbuis er nog niet eens bij.’
‘O...’ Hij wilde hem zeggen, dat ze er dan nog maar even mee moesten wachten, maar juist op dat moment sloeg beneden de voordeur en werd hem smadelijk terugkrabbelen bespaard. ‘Daar zullen we mamma hebben! Heb je haar je radio al laten horen?’
‘Nog niet...’ Nico verdiepte zich weer in het inwendige van het toestel, prikte venijnig met een schroevendraaiertje in een warwinkel van kleurige draadjes.
‘Ik zal haar eens gaan halen. Zoek intussen maar wat mooie muziek op. Iets uit een opera of zo. Daar houdt ze van.’
Mia en Greet stonden beneden naast de keukentafel en pakten tassen met boodschappen uit. De regenjassen hingen over de rugleuning van een paar stoelen te drogen.
‘Dag jongen. Ben je erg nat geworden?’ Mia boog zich even opzij om hem te kussen. ‘Greet en ik hebben wel een half uur op de bus staan wachten en toen konden we er niet in. Zo druk was het.’
‘En toen zijn mamma en ik maar in een lunchroom gaan zitten en hebben we koffie gedronken en vlaai gegeten,’ zei Greet. Ze diepte uit een van de tassen een in kleurig papier gewikkeld pakje op, maakte het open en liet hem een buste- | |
| |
houder zien. ‘Kijk eens wat ik van mamma heb gekregen!’
‘Jij?’ Hij keek haar verbaasd aan en staarde toen naar het samenstelsel van bandjes, cups en gespjes, dat zij trots voor zijn neus heen en weer bewoog. ‘Moet jij dan al zo'n ding dragen?’
‘Pierre!’ Mia bleef met een stuk kaas in haar handen staan en schudde haar hoofd. ‘Ze draagt die dingen toch al sinds een jaar? Ze moest hoognodig een nieuwe hebben!’
‘Nou, daar weet ik dan niets van,’ zei hij, terwijl hij de bustehouder pakte en aandachtig bekeek. De cups waren klein en rond en geschapen om tere, pasgeboren jongemeisjesborsten te omsluiten en te ondersteunen. Het was wat - de rest van je leven met zo'n ding te moeten lopen.
| |
| |
‘Doe niet zo flauw, pappa! Je weet heel goed, dat ik ze allang draag!’ Ze griste het uit zijn handen en wikkelde het in het papier. ‘Frans en jij hebben me er in het begin genoeg mee voor de gek gehouden!’
‘We zijn nog even bij vader en moeder langs geweest,’ zei Mia. ‘Ik weet het niet, maar ik geloof niet, dat ze het erg naar hun zin hebben...’
‘Ach...’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Ze zijn het leven op de boerderij gewend en nu zitten ze in zo'n nieuwbouwstraat waar iedereen op je bord kan kijken.’
‘Dat is het niet alleen.’ Mia pakte de laatste tas uit. ‘Het is vooral het werk...’
‘Je vader zal het nu druk genoeg hebben. In het voorjaar wil iedereen iets aan zijn tuin laten doen.’
Boven in het huis klonk de triomfmars uit Aida. Pierre glimlachte. ‘Nico's radio is klaar. Ga eens luisteren...’
‘Dadelijk.’ Mia was nog met haar hoofd bij het bezoek aan haar ouders. ‘Het gaat er niet om, dat vader niet genoeg te doen heeft, jongen. Het gaat om het soort werk...’
‘Zo anders kan dat toch niet zijn?’ Greet verdween met de bustehouder naar haar kamer, waarschijnlijk om er Ria de ogen mee uit te steken. ‘Ik bedoel, of je nu op de boerderij in je groententuin werkt of ergens in de stad in een tuin... Zo'n stadse tuin lijkt me trouwens veel gemakkelijker. Gras maaien. De heg eens knippen. Wat wieden en harken. Meer komt er niet bij kijken.’
‘Nee...’ Mia schudde haar hoofd. ‘Het is het idee, begrijp je dat niet? Op de boerderij was vader eigen baas en deed hij alles precies zoals hij zelf wilde. Nu moet hij doen wat een ander zegt - ook al is hij het daar niet mee eens. Zo'n oude man kan zich niet zo gemakkelijk veranderen. Het vreet bij hem. Van binnen, bedoel ik. En moeder...’ Zij haalde haar schouders op. ‘Ach, het is eigenlijk allemaal zo zielig. Op de boerderij hadden ze allebei de ruimte... Het was geen grote boerderij, maar het was hun eigen bedrijf en ze hadden niks te maken met buren en zo. En als je ze nu door die paar kamertjes ziet lopen... Het is echt zielig. Ik geloof niet, dat ze er ooit zullen wennen.’
| |
| |
‘Je moet ze wat tijd geven. Over een jaar is het allemaal anders. En die boerderij was ook niet alles. Hard werken en lange dagen en wat haalden ze er nu helemaal uit? Een knecht kon er niet af en toen je vader te oud werd om alles zelf te doen, kon hij alleen nog maar alles verkopen en naar de stad trekken. Als ze er gebleven waren, was het een lijdensweg geworden.’ Hij wenkte haar. ‘Ga nu even mee. Die jongen is zo trots op dat ding van hem.’
‘Nou, even dan.’ Zij keek naar de boodschappen, die nog allemaal opgeborgen moesten worden en zuchtte. ‘Eigenlijk heb ik geen tijd.’ Ze liepen de trap op. ‘Toen ik daar in dat kleine kamertje zat, tussen dat streepjesbehang, moest ik opeens aan vroeger denken, toen we nog allemaal op de boerderij woonden. Het is nu net alsof het nooit gebeurd is... Alsof ik het lang geleden eens heb gedroomd, bedoel ik. Al die nieuwe wijken zijn zo lelijk, Pierre... Allemaal dezelfde blokken met allemaal dezelfde flats.’
‘Leghokken noemen ze die op de mijn,’ zei hij.
‘Nou zeg...’ Ze scheen geschokt.
De triomfmars daverde over de zolder. Nico stond met een trots gezicht tussen Ria en Greet en demonstreerde de ontvanger: een knop voor hard en zacht en een voor de hoge en een voor de lage tonen en dan nog knoppen voor de korte, de midden en de lange golf. Ze keken er vol ontzag naar. Greet had een ander truitje aangetrokken; niet omdat het andere, waarin zij thuiskwam, nat was, maar om haar nieuwe bustehouder beter te laten uitkomen. Pierre glimlachte toen hij het zag.
‘Nico zegt, dat hij nu een kleurentelevisie gaat maken en dat hij van u geld voor onderdelen krijgt!’ zei Ria opgewonden. ‘Mieters! Dan zijn wij de eersten! Ik wed, dat niemand in de stad kleurenteevee heeft!’
‘Nou, daar moeten we eerst nog eens over praten,’ zei Pierre geschrokken. ‘Misschien over een tijdje of zo. Laten we maar eens wachten. Zo'n beeldbuis is duur en...’
‘Wat wil je horen, mamma?’ Nico draaide gul aan zijn knoppen. ‘Marsmuziek of beat, o nee, daar hou je natuurlijk niet van!’
| |
| |
‘Ik vond die muziek van daarnet heel mooi,’ zei Mia. ‘Heb je dat ding helemaal alleen gemaakt?’
Hij knikte. De Beatles zongen All You Need Is Love.
‘Waar is Bonnie?!’ vroeg Mia opeens, terwijl zij heel de ontvanger vergeten scheen.
‘Toen ik thuiskwam, zat ze in de keuken...’ Pierre keek zijn twee andere dochters aan. ‘Is ze naar jullie kamer gegaan?’
Ria schudde haar hoofd.
‘Dan is ze naar buiten,’ zei Mia geschrokken. ‘Pierre, trek gauw een jas aan en ga kijken of je...’
‘Onzin,’ zei hij. ‘Met dit weer gaat geen kind de straat op! Ze zal wel met haar fornuisje naar de schuur verhuisd zijn. Daar heeft ze geen last van ons... Ze was bananenpap aan het maken.’
‘Laten we dan eerst maar gaan kijken.’ Mia liep haastig de trap af. Hij volgde haar. De meisjes bleven boven om naar de Beatles te luisteren.
Natuurlijk zat Bonnie in het schuurtje. Voor de zoveelste keer vertelde hij Mia, dat zij zich niet onnodig ongerust moest maken en dat ze vertrouwen in haar kinderen moest hebben. ‘Ze weten allemaal heel goed wat ze doen,’ zei hij en bedacht, dat hij dat eigenlijk zelf niet geloofde. Wist Frans ook heel goed wat hij deed? Met al die warrige provoromantiek en onmogelijke witte plannen? En Toke? Plotseling herinnerde hij zich wat Walter hem had verteld. Terwijl Mia aardappelen schilde, zat hij tegenover haar aan de keukentafel en dacht eraan.
‘Is er iets, jongen?’ vroeg ze, even van de tussen haar vingers ronddraaiende aardappel opkijkend.
‘Och...’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Walter heeft Toke en die jongen van Olivier in de stad zien lopen.’
‘Pie?’ vroeg ze, alsof Giel en Sie Olivier meer zonen hadden.
‘Ze kwamen samen uit een winkel. Hij liep met een arm om haar heen. Walter wilde ze eerst nog een lift geven.’
‘Waarom deed hij dat dan niet?’
‘Weet ik niet.’ Hij aarzelde even. ‘Misschien hadden ze het samen erg druk.’
‘Pie en Toke?’ Ze scheen weer al haar aandacht bij de aard- | |
| |
appel te hebben. Hij keek naar haar gebogen hoofd, naar de donkere, nu hier en daar al grijs wordende haren, naar het vertrouwde, ronde gezicht met de grote, wat kinderlijke blauwe ogen. Als ze over iets piekerde, ging ze altijd van die zinloze vragen stellen. Om tijd te winnen.
Hij glimlachte. ‘Ja. Pie en Toke. Misschien hadden ze het samen erg druk.’
De aardappel viel met een plons in de pan naast haar. Er werd een nieuwe uit het mandje genomen.
‘Zeg...’ Hij schoof wat ongemakkelijk op zijn stoel heen en weer. ‘Denk je dat het vertrouwd is, die twee samen?’
‘Hoe - vertrouwd?’
‘Nou, gewoon.’ Hij haalde zijn schouders weer op. Begreep ze nu echt niet wat hij bedoelde? ‘Walter vond Pie niks voor haar, geloof ik. Hij heeft...’ Hij zweeg.
‘Wat heeft hij?’ vroeg Mia. Het kleine, scherpe mesje gleed door de aardappel en de twee helften vielen in de pan. ‘Doe nou niet zo moeilijk, jongen. Vertelde hij je iets over hem?’
‘Dat verhaal van die Renault. Dat ken je.’ Het klonk als een anti-climax en dat voelde hij zelf heel goed.
‘O, dat.’ Ze knikte en stond op om de schillen weg te gooien. Toen stak ze het gas aan en zette de aardappels op. Hij volgde al haar bewegingen en wachtte op wat ze nog meer zou zeggen. Maar ze zei niets meer en hij begreep, dat hij geen antwoord op zijn vraag kreeg.
‘Wat vind je ervan?’ vroeg hij, in de hoop dat zij het vreemde, onrustige gevoel, dat na de ontmoeting met Walter in hem was blijven hangen, zou kunnen wegnemen.
‘Wat vind jij ervan?’ vroeg ze.
‘Ik... dat weet ik niet.’ Hij maakte een hulpeloos gebaar. ‘Die jongen ken ik eigenlijk niet en Toke... Toke en ik hebben nooit veel te bepraten. Ik bedoel, ik weet helemaal niet wat ze... wat ze wil. Misschien kun jij eens... jij hebt veel meer contact met haar en misschien kun jij eens...’
Mia draaide zich om. Achter haar rees wasem op uit de pannen op het fornuis. Zij streek een los geraakte piek haar uit haar ogen en stopte hem achter haar oor. ‘Ik zal eens met Toke praten.’
|
|