| |
| |
| |
Hoofdstuk tien
Ze waren met ordentelijk mooi weer de Rijn afgesleept. Als ganzen hadden ze achter het puffende stoombootje aangedobberd. Abel, die zijn neef als reize-knecht aan boord had, en Jouk en Katrien, die de ijzeren tjalk van den ouden Boetes bevoeren. En de allerlaatste schipper, die in de rij lag, was Louwrens, die met Hendrikje in een dubbele somp voer, het eenige ijzeren schip van dat model, dat er in Holland ooit gebouwd was.
Tegen de avond kwamen ze aan Westervoort. De boot gaf drie stooten op de fluit, en daar rinkelden de ankerkettingen. De ankers zonken naar de grond en de schippers maakten de lantaarntjes nachtklaar. En een uur later zaten allen bij Jouk op de plecht, en maakten op hun wijze de balans van de verloopen dagen op.
- Je hebt wel mooie reisjes 'emaakt, Louwtjen, dat je nou al in 'n ijzeren schip vaart? - Een zachte spot monkelde om zijn lippen. Louwrens, op verweer bedacht als een terrier, beet toe.
- Maar man, 'et ging met de ouwe schuit immers niet meer. Je dorst zuiver niet slapen gaan. Je kon elke nacht in 't water wakker worden. En bij 't grintmesien moesten we molmen en teeren....
- Je had je zak met voer onder de mast staan, - hitste Jouk. Turfmolm, dat gebruikt werd om lekken te dichten.
- Bij 't mesien.... Ik zeg tegen Wiebe Schootstra.... as we zoo laden gaan we de grond in.... Ik zeg, we mengen wat teer, klei en asch; we smeren de slimste
| |
| |
scheurtjes met boomwol in, en voor 't laden bestrijken we alle naden met teer-met-klei. En als we dat niet doen, dan gaan we zeker de kelder in.... 's Morgens om drie uur heb ik de vrouw uit 't bed 'ehaald. Ik zeg, denk er om, dat je geen naadje vergeet.... En we zijn aan 't stoppen 'eweest met die specie, dat 'et schip zag pimpelpaars.... En we hadden de last nog maar half, toen zegt m'n vrouw: - 'Ou op, ik verzuip.... Ik onder de slee van 't mesien vandaan. Toen 't hout 'ezwollen was, heb ik 'n extra slagpomp 'eleend, en toen pas kon ik 'et klaar houwen, man.
Katrien kwam met koffie uit de roef. Ze kwam voetje voor voetje over het dek schuiven....
- Je krijgt zee-beenen, schoondochter - lachte Abel. - Stil - suste Katrien, - ik heb eerder op schippersvoeten 'egaan.
De avond begon de hemel te kleuren. Er liep een eindeloos-lange, vlamroode streep bij de horizon langs. Zoo achteloos verloor zich die in het blauw als de rook van een boot zich verliest aan de lucht.
- Je bent al 'n volleerde schipper - prees nu Abel Louwrens. - Ik heb anders eens 'n reizeknecht 'ehad.... Die 'eette Louwrens....
- Reizeknecht, reizeknecht, - mopperde Louwrens al. Hij vervatte met losse handgreep zijn kalken pijp.
- Is Louwrens reizeknecht bij je 'weest? - vroeg Katrien.
- Ja, dat zal Jouk nog wel weten. We lagen an Sluis Drie. We lagen in de kolk, en die knecht die toen dan bij me was, zou even voorin, om 't schip van de kant af te 'ouwen....
| |
| |
- Leugens, leugens, - schreeuwde luidkeels Louwrens, die toch wel wilde geplaagd zijn.
- ....Enfin, we raken de kolk uit, en op eens is m'n knecht verdwenen.
- Je zetten onverziens an, Taling, anders was me dat niet 'epasseerd.... - zei Louwrens nog.
Maar Abel sloeg geen acht op die woorden.
- Mèt komt me daar de sluiswachter aanvliegen, met de 'anden in de lucht. - Ho, ho, je knecht zit in 't water! - En ja, daar dreef Louwtjen in de sluiskolk. Schreeuw je niet, zoo 'eb je niet. Je ging te-keer as 'n varken bij den slager, Louw.
- Ja, wat 'n weer, schipper. De kolk is tien kerels diep - antwoordde Louwrens, met de onvaste blik in de oogen van een hond, die men met een stuk vleesch plaagt.
- Waarom moet je Louwrens altijd plagen? - vroeg Katrien medelijdend. Maar iedereen sprak op deze wijze met den gewezen zandkooper. Doch Katrien wist dat niet zoo.
- Als jullie toch oude koeien wilt op'alen, - spotte ze nu.... - Ik weet ook van een, die schreeuwen kan, als et moet. - En ze keek oolijk lachend naar Jouk, die haar vragend aanzag.
- Weet je niet meer van die Vrijdag, dat je 't met Sjoerd Eiberts in 't wier kregen?
- Hoor nou, - viel Louwrens in; - daar was de vrouw in 't spul, wil ik wedden.
Er was nu niets geen rood meer in de streep, die over de horizon liep. De roode veeg was nu paars geworden; de nacht was al bezig met die laatste herinnering aan de dag. Katrien was op de bolter gaan zitten en met
| |
| |
een zachte glimlach op het gezicht spon ze nu voort aan de herinnering van deze bewogen dag.
- Je sloeg door elkaar heen. Er stond een emmer water, een fornuispot, en een 'alve pot brei.... Maar de brei was al gauw in de emmer, en de fornuispot lag op de drempel. En je gezichten waren rood van nijd en van 't bloed ook. Weet je nog, dat je 'n flesch eaude-klonje voor me meeëbracht 'adden, Jouk?
- Nee, - loog Jouk.
- Maar die was al lang stuk 'eraakt, en de heele deel rook er van.... ging Katrien verder. - Sjoerd zei, - Ik heb m'n leven over voor Katrientje, en jij wou je flesch Boldoot heel houwen. De buren hebben je van elkander of'emaakt, toen was de oorlog pas af'eloopen. - Wel, - zei Louwrens, - en je stond er bij, of je de ruzie niet aanging?
- Maar wat kan een vrouw beginnen tegen twee kerels? - wist Hendrikje. Dat: kerels zei ze, alsof ze het woord boeman uitsprak.
- Wat een vrouw kan beginnen? - zei peinzend Louwrens en het was, of zijn woorden als een verweer tegen Hendrikje bedoeld waren. - Een vrouw kan tien mannen te slim af zijn. Toen de bruiloftswagens van 't stadhuis terugkwamen, Katrientje, en toen de boerenjongens je de boom voor de paarden hielden, om hun borrel in ontvangst te nemen.... wie was er toen op eens verdwenen? En op wie moest het heele gezelschap wachten? Op jou, Katrientje, omdat 't bruidje met 'r schippertje achter de dennebosch was 'egaan.... je had hem wat onder vier oogen te vertellen, dat volgens jou geen uitstel lijen kon.... Toen was je meer dan tien man te slim af.... We hebben
| |
| |
lang op je moeten wachten, meid, eer je weer te voorschijn kwamen....
Het was zoo stil op de rivier nu. Het was, of de menschen, die op het dek van de Vrouw Katrien samen buurtten, het geruischlooze water naar de zee konden hooren glijden. Er lag nu bijna in 't geheel geen glans meer op de zwakke rimpels, die het water beroerden. En was er nu nog kleur op de plek, die zoo even nog gloeide? Niet eens meer paars was die. De vlammen der wolken in het westen waren al ingekeerd tot het grauwe zwijgen van de nacht. Maar in het Oosten leek wel een nieuwe dag begonnen. Een duizelhooge berg, een wolken-spookschip met vlamroode zeilen voer de hemel in. Het leek of uit het heden zonder nachtstusschenspel de morgen opstond. Het leek een wonder. De gezichten glansden.
Wat op de bodem van het hart lag, kwam bloot op dit uur.
- Het is goed, - zei Abel, - dat we het schip gekocht hebben. - het is 'n goed schip. - Zijn oog gleed over tuig en dek.
- En het was goed, dat je mee ging, het koopen, - prees Jouk. - Ik had het zoo goedkoop niet 'ekregen. Je had 'n buil goeie sigaren bij je. Tien mooie sigaren van vier duiten. Ik begreep niet, waarom je zoo rejaal waren, - ging hij, zacht pratend verder. Hij had er schik in, leek het, die geschiedenis nog eens aan zich voorbij te laten gaan. - En we gingen samen de boeren-onderlingen van 't armbestuur bij langs.... Halve burgermenschen, die graag een sigaar rookten.... En toen je je bod 'edaan hadden, liep je weg. Ik draaide m'n hoofd om, maar je zette de pas er
| |
| |
in.... Loop door, zeg je. Ik was zoo dom, ik troggelde tegen.... Alleen, toen ze je nog net beschreeuwen konden, liep je kalmer.... En precies bij de straatweg riepen ze ons terug.... toen kregen we geluk.... En 's avonds al voeren we met mooi stil weer het Apeldoornsche kanaal af....
Waar moest het vuurschip naar toe, dat over de hemel voer? Het was nu enkel gloed. En daarachter lag een vreemd heldere oceaan.... Dat is de glazen zee, dacht Abel. Altijd, wanneer de lucht zoo mooi gekleurd was, moest hij aan de hemel denken; aan de gouden straten, en de paarlen poorten. En de naar binnen gekeerde blik van een ziener kwam in zijn oogen.
Hij had maar met halve aandacht naar het spreken der anderen geluisterd. Een afwezige glimlach riepen Jouks woorden op zijn gezicht. Of de jongen ooit zoo naar de hemel zou opzien, zooals zijn vader dat deed? Neen, wist Abel. Jouk was anders. Hij had zich andere vrienden gezocht dan zijn vader wenschte.... Hij kende niet het ontzag voor de menschen, die over hem gesteld waren.... Hij sprak met den graaf, of het zijn gelijke was; en had hij anders dan gedwongen opgegaan onder Gods woord? Misschien, dat het huwelijk hem veranderen zou.... Wat God met zijn Woord Jouk niet had willen zeggen, kon Hij hem dat door het leven niet leeren? De tijden waren nu eenmaal anders dan vroeger. Wat geeft het, dat men zich verzet? IJzeren schepen, zoo dacht men vroeger, zouden zinken.... en toch dreven ze. Men dacht vroeger, dat ijzer zwaarder dan water was, en toch was het lichter. Zat hij hier zelf niet op een ijzeren schip? En hoe hadden ze den ouden Wigger Boetes niet uit'elachen, toen
| |
| |
die op zijn oude dag met dit ijzeren schip uit Holland terug kwam. En nu had hij het zelf gekocht....
Wat den jongen aanging.... hij zou zachter worden. Het was al iets gewonnen, dat hij nu ordelijk leefde. Of hij ooit door God tot zijn kind zou worden aangenomen? Abel kon zich daarover zorgen maken. Maar de vader moest zijn kind aan de wil van God overgeven.
De nacht heeft zijn adem over het brandende schip laten gaan.... er zijn diepe paarse plooien in de gloeiende zeilen gevallen.
- Heb je ooit nog wat vernomen van Sjoerd Eiberts, vroeg Louwrens.
Jouk keek zijn vrouw een oogenblik aan, alsof hij haar toestemming wou vragen, om te antwoorden.
- Ja, ik heb 'em nog 'n keer ezien.... Op de brug in Zutfen. We zagen er op een oogenblik een oploop van menschen.... We moesten er beide over, Katrien en ik.... En we kwamen daar twee agenten tegen, die een man wegbrochten.... - Kijk, daar gaat Sjoerd, zegt Katrien. Hij zag ons eerst niet.... Maar toen hij ons bespeurde, leek het, of hij wild wier.... Ik vergeet het gezicht van m'n leven niet. Hij is gevangen 'enomen voor oplichterij.
Abel had naar deze laatste woorden niet meer geluisterd. Hij had acht gegeven op de gedachten, die er in zijn binnenste leefden. Hij stond nu op. Hij zag hoe de peppels aan de einder verdwenen in de nacht.... hij had lange tijd nog wat kleine streepjes gezien, maar nu waren ook die verdwenen....
| |
| |
- Uw goedheid, Heer, begon hij.... - Uw goedheid, Heer, is hemelhoog....
De anderen keken min of meer verwonderd op. Hun gedachten waren met iets geheel anders bezig geweest.... Maar toen Abel hun voorstelde, die psalm te zingen, voldeden ze aan zijn verzoek. Zij begrepen.... De klank van de psalm vlood traag over het water. Wijd over de velden was het geluid te hooren.
|
|