Louteringen(1927)–Jan H. Eekhout– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 82] [p. 82] Midzomer De Zon! De Zomernoen! Al leve' in lichterlaaie! Een leeuwrik die de lucht beklimt, door niets gestremd, Om aan een goudstraal, hoog, zijn vreugd uit te lawaaien, Zóó, dat zijn zot geweld al d'anderen overstemt! Bezijds dien blonden term, een boer die staat te maaien, En dicht bij 't water, waar een dolle duiker zwemt In korte, kluchtig-dwaze en vluggelingsche zwaaien, Een driftige minnaar die zijn strubb'lend lief omklemt! Staat God thans groot en gansch onzichtbaar in den dag? Bruist bloed en aarde van Zijn eeuwig Liefdegeven? Blinken de waat'ren van Zijn stralend-zuiv'ren lach?... Als werd ter wereld nooit een duist're daad bedreven, Als wapperd' er altoos de luisterblanke vlag: De Zon! De Zomernoen! In lichterlaaie al leven!! Vorige