Louteringen(1927)–Jan H. Eekhout– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] Landavond De lucht kleurt rood, De dag verzinkt En raakt den rand der aarde aan. Ten oosterhemel heim'lijk blinkt Het geldstuk van de maan. En aldoor zwakker laait de brand -, Verbleekt -, vergrauwt -. De zon is moe. 'n Trage vogel wiekt van 't land Wat schaam'le boomen toe. Plots schrijnt en scheurt een sijf'lend sein De milde stilte van de lucht: Er rateldreunt een rasse trein Voorbij aan 't laag gehucht. Voorbij, voorbij -. De dreuning deinst En zwijgt -. Op d'oude, smalle vaart Drijft zacht een schuit: de schipper peinst Aan 't roer en smoort en staart - -. De dag is dicht. De maan wordt goud. De nacht ontbloeit in ster bij ster, Vreemd ruischt de wind. Het duister blauwt Nabij en ver. [pagina 73] [p. 73] Nu is 't, dat ergens eenzaam dwaalt Pierrot's al-eeuwige gestalt', En niemand weet hoe smart'lijk-dwaas Naast hem zijn schaduw valt. En niemand kent zijn wringend leed, En geen den glimlach om zijn mond, Die daar fel-ingebeten bleef Sinds hij Haar schóón bevond - -. Pierrot stemt zijn gitaar en zingt, En schouwt in droom de Liefste aan - -. In 't glanzend zwarte water blinkt Het geldstuk van de maan. Vorige Volgende