Louteringen(1927)–Jan H. Eekhout– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] De rozen geuren ‘Dat het nu deemstert, Lief, en niets er is, Dan 't traag gebaren van je slanke handen - En van twee najaarsrozen 't diepe branden Ter vensternis. Het weeldewoord, dat 'k wachtte, sprak je niet. Weerhield de stage stilte 't sidderend woord? Wéér, Lief, herleeft in mij een gràuw verdriet... En toch - de bloemen geuren zwáárder voort... De bloemen geuren, geuren -, en ik klem Mijn armen om je fijne schouders heen... Ik hoor het ruchten van jouw aêm alleen... De bloemen geuren... En ik beid je stem. Zeg mij iets liefs, iets liéfs... je bent zoo rein, Zoo licht, zoo zacht - en rijk!, en ik zoo léég... lets scheurde in mij, iets wonder-innigs zweeg. Zég mij iets liefs -, ik heb zoo'n vréémde pijn... ... Dat het nu donkert, Lief, en niéts er is, Dan 't ongewis gebaren van je handen -, En van twee najaarsrozen 't diepe branden Dóóvend ter vensternis.’ Vorige Volgende