Louteringen(1927)–Jan H. Eekhout– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] De kruisiging Toen klonken kort en hol de hamerslagen Op 't folterend kruishout, waar de Christus lag. De rechters grimden in een wreed behagen En vrouwen kreunden zacht bij iederen slag. 'n Jongen schreide -, 'n kinderstem riep ‘ach!’ - - Doch van Zijn lippen kwam geen kreet, geen klagen. Stil vloeide 't bloed, één-vervig met den dag, Stervend den rooden dood van al de dagen. En traag en zwijgend schuifeldalend tot Jeruzalem's vreemd schemerende straten, Verward, ontroerd, dacht menigeen aan Zijn lot - -, En huiverend omziend trof diens blik 't verlaten, Scherp silhouet van den gekruisten God En wist opeens dat hij dien Man niet haatte. Vorige Volgende