Louteringen(1927)–Jan H. Eekhout– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Kerstrijm Zij gingen over 't stil besneeuwde land En moedig hield Maria Jozef's hand. Soms beefde ze en verzweeg een blijde vraag. Weet gij als ik het kindje dat ik draag? Of met een glimlach schouwde ze in den geest 't Uur der geboorte als een stralend feest. Traag traden beiden door Bethlehem's poort En vroegen onderdak met schuchter woord. Doch waar zij klopten, telkens weer ontving Maria's vriend een bitse weigering. Hij zag hoe moe ze voortliep aan z'n zij En bitter sprak hij: Och, te arm zijn wij... 't Werd avond, laat... en later. Na en ver Ontbloeide zacht de lucht in ster bij ster. Maria zuchtte om 't nutt'loos verder gaan En leunde wankelend tegen Jozef aan. [pagina 35] [p. 35] Droef dubde Jozef: Zijgt ze strakskens neer, Dan... Ach!, waarheen?, waarheen... Hij wist niet meer; Hij hoorde slechts het eender schril gepiep Der sneeuw die onder hunne voeten riep... Tot... plots een kreet!... Maria rukte en wees Hoe dicht nabij een schaam'le huizing rees..,, Een stal, aan al de hoeken scheef en wrak; De versche sneeuw bedekte 't strooien dak. Daar binnen tredend maakten zij getwee Uit luttel hooi een poov're legersteê... Toen - hoor, de klokken! -, de Vervulling! Licht Blonk goud rondom het kindje zijn gezicht!... Het lag daar naakt en rose en lief'lijk kleen; Een os blies er z'n adem over heen... Het lag daar 'lijk een bloesem van de Mei! Maria weende en Jozef knielde erbij. Vorige Volgende