Louteringen(1927)–Jan H. Eekhout– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] In memoriam patris I Gij waart te zacht voor dit luid leven, Vader -, In teed'rer landen toefde Uw stille geest... Gij wáárt God in Zijn eeuw' gen hemel nader Dan dit vreemd-schoon, vreemd-smart'lijk wereldfeest. De woorden, die gij spraakt, Uw simp'le daden Waren van een die 't kleinste leeddoen vreest... Hier zocht Uw voet reeds stralend-lichte paden, Een kind van d'aarde zijt gij nooit geweest. Uw sterven: klaar en kalm, met even pijn Omdat wij schreiend afscheid van U namen... - Moedertje had voor 't laatste U gekust... - Een lieve heem'ling wuifde 't hooge sein. Toen vouwdet gij de witte handen samen En zonk Uw lichaam in de groote rust. [pagina 29] [p. 29] II En toen - de Stilte tusschen U en mij. Er kwam wat zonlicht in de kamer beven, En zacht en koest'rend, 'lijk om medelij, Lag 't in de blondheid van Uw haar te leven... Doch, Vader, ik wist: gij-zelf waart weggedreven - o, lichter dan wolken! - van aarde en mij, Uw teed're ziel ging God's Heelal doorzweven, Tijdeloos ver... aan wolk en zon voorbij. Mijmerend buiten tredend zag ik, hoog, Een leeuwrik stijgen tot den blauwen boog - En: Vader!, riep ik, en als antwoord drong Diep in mijn ziel 't lied dat die leeuwrik zong. Thans... o, d'herinnering aan een leeuwriks wijs..., Aan Vader... en een blije hemelreis!... Vorige Volgende