Groot-Duitsche dichtkunst(1942)–Jan H. Eekhout– Auteursrecht onbekendEen reeks vertolkingen Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Ode van het volk Niet ik ben, doch Gij zijt, mijn Volk, Gij. Levensbron, machtig uit God ontsprongen. Ik ben in Uwen stroom een droppel slechts, Word op uw oerkracht door het land gedragen. Zonder ons, kleine droppelen, wáárt Gij niet. Wij vormen U en zijn maar uwe kinderen, Zwaar van den rijkdom Uwer groote dagen, Hecht saamgevoegd tot een broederlijk Volk. Wij wèrden niet om onzentwille, neen. Gij, Volk, Gij zijt ons Leven, leeft door ons. En broeders, wij, en zuivre zusteren, doen Wij gloèd U zijn in offerende Gemeenschap. Want allen vormen U, niet d' een, niet d' ander, Wij allen, Bloed van onzer Vaderen Bloed, Wij allen, door den Eenen Geest bevleugeld, Wij allen, 't eender noodlot tegemoet gaand, Wij allen in één taal Gòd zeggend, Vòlk. Wij, kleine droppelen, Wij, Stroom en Zee. Als gramme Dood door onze rijen breekt, Dan openbaart zich 't onverwinlijk aardrijk [pagina 47] [p. 47] En weder zijt Gij daar en eeuwig, Volk, Uw Lot betoomend, sturend naar Uw Wil Spijts nacht en dood. En nooit verijlt de Stem dier Verjongde scharen ademend in Geloof: Wij, kleine droppelen, Wij, Stroom en breede Zee, die immer bruist! Josef Schneider Vorige Volgende