naar omlaag glijden en loosden een zucht van voldoening. Het avondmaal had hen de warmte doen vergeten; nu herbegonnen zij te blazen, of gaven hun benauwdheid te kennen door hun hoofd links en rechts te schudden, zooals de door vliegen getergde koeien dat doen, en anderen vaagden met hun mouw het zweet van het voorhoofd.
Buiten was er een onrustwekkende kalmte ingevallen. De lucht kreeg een grauwe kleur, met roodachtige tinten doortrokken, en boven den molen pakten groote, donkere wolken zich saam. Voor de hoef uit, op de baan, pinkelde het licht uit de vensters van de herberg ‘In de Kraai’. Die roode klaarte trof het oog van een der werkers. Dit gaf hem oogenblikkelijk dorst, en hij achtte 't zich een plicht, zijn makkers te moeten waarschuwen, dat ze nog een heel eind weg te doen hadden alvorens in oorderen te geraken, tegen de Schelde.
- Hop! mannen, zei hij, ik betaal een pint Leuvensch.
Hij stond op; de anderen deden hem na, hun loon klingelde in hun lijnwaden beursjes.
- Vooral, smeert uw beenen in, want daar gaat water en vuur naar beneden komen, liet Kees hooren.
- Zij gerust, Krollekop, zei de spraakzaamste onder hen, terwijl hij zijn kiel en zijn blokken aandeed. Daar ze hun pijpen stopten uit een varkensblaas, gaf Paulien wat vuur.
- Goeîen avond, bazin! Elk 'nen goeîen avond!
- Goeîen avond, jongens, tot den naasten keer!
- Salu...u...!
Ze gingen buiten. Een oogenblik daarna gleden zij voorbij het raam, en gingen langs de weide, over het slingerpad, na het hek achter zich gesloten te hebben.
Ze bereikten de groote baan; het vunzen hunner