CI. harp-lied
Toon Hoe zoude Ik zwygen ziet!
Dat elk versta,, Waar op Ik staf en kroon
Aanvaard, en ga,, ten oppertroon.
2.[regelnummer]
'k Hebb' wel een lange wijl
Toen my en zwaard en pijl,
Van haat en nijd bestréden:
Maar nu Gy Heer,, de kanss' doet keeren, nu,
Nu léve Ik wé'er,, en lòve Ik U.
3.[regelnummer]
Nu wil Ik van Uw' trouw',
Van 't oordeel en 't gerigte,
Gaan roemen, want,, den geest is opgewekt,
En voor 't verstand,, een weg ontdekt.
4.[regelnummer]
Een wegh, waar op Ik wagt
Verschaffen ligt en kragt
| |
Om wijz'lijk t'onderscheiden.
'T zy wat ik doe,, wat best voor 't rijks gezin,
Wanneer en hoe,, ik dat beginn.
5.[regelnummer]
Want ik hebb' waarlijk voor,
Dat ik nooit iet,, zal nèmen in beraad,
Of doen dat niet,, op réden staat.
6.[regelnummer]
'K hàte uit mijn diepste grond,
'K verfoeize met de mond,
Ja 'k walg'er af van herten.
Dat 's verr' van die,, zelf aan te klèven: neen
Ik vraag, nog zie,, na groot' nog kleen.
Wegh haat, nijd, jaloezy!
Wegh eigen-baat,, staat zugt en hòvaardy!
Grond van all 't kwaad,, ga wegh van my!
8.[regelnummer]
Maar vròme, in tègendeel,
Wijze en getrouwe lieden,
Mijn rijk, by my ontbieden:
En aan mijn zy,, doen zitten in den raad,
Tot best van my,, en mijnen staat.
9.[regelnummer]
Ik neem geen dienaars aan,
En zie 'k in iemands dàden,
Bedrog of list,, of iets dat leelijk luyd;
Gewis dan is 't,, haast met hem uyt.
Ik kan ze ook niet gedoogen:
'T zijn altemaal verrà'ers,
Dat vuil, dat grof,, dat adderen gebroed,
| |
Ruimt huis en hof,, op staande-voet.
(Door plègen van de boozheid)
Des Heeren stad,, en 't woonhuis van zijn naam,
Zoo zie beklad,, in eere en faam.
|
|