Fritsch (Gaspard of Caspar), Luth., later Waals
Zie voor hem deel I 89-90, 152-155 en 64-65. Hieraan kan ik nog enkele gegevens toevoegen. In zijn Amsterdamse jaren van 1706 tot 1708 vertoefde hij blijkens de correspondentie van de Lorme veel in Duitsland, waar hij ook in nauw contact stond met zijn broer Thomas, die boekverkoper te Leipzig was. In de Nouv. de la rep. des lettres van maart 1706 (p. 359) leest men: ‘Le Sr. Gaspar Fritsch a publié à Amsterdam une quatrième édition du Terence de Mad. Dacier’ (aangekondigd als verschenen A Amsterdam, aux dépens de Gaspar Fritsch in de Journal des sçavans XXXV 29), in januari 1707 art. III (p. 46) wordt aangekondigd Notitiae orbis antiqui sive geographiae plenioris. Tomus alter, Asiam, et Africam antiquam exponens Christophorus Cellarius. A Amsterdam, chez Gaspard Fritsch. 1706, in 4o, pag. 710, een nadruk van een uitgaaf, die in 1703 in Canterbury verscheen, en in sept. 1708 (p. 359): ‘Le Sr. G. Fritsch imprime à Amsterdam le Nouveau Testament du feu docteur Mill. Tout en sera plus beau que dans l'édition de Londres. Mr. Kuster, qui a soin de l'édition, y fera des additions considérables.’ Over deze uitgaaf van het Novum Testamentum Graecum, dat in 1707 bij het Theatrum Sheldonianum te Oxford het licht had gezien, schreef de Lorme aan Gaspard Fritsch op 3-1-1708 (deel I 154). Het verscheen in 1710; een aantal exemplaren hadden het adres Amstelodami et Lipsiae sumptibus Thomae Fritsch, andere het adres Roterodami sumptibus Fritsch et Bohm. Een andere uitgaaf van hetzelfde jaar, die ook door Ludolph Kuster was bewerkt, Aristophanis Comoediae undecim, Graece et Latine, verscheen alleen met adres ‘Excusum Amstelodami sumptibus Thomae Fritsch, bibliop. Lipsiensis’ (vergel. Bibl. Choisie XVIII 263). Gaspard Fritsch had tezamen met Michel Bohm op 2-5-1709 de zaken van Reinier Leers overgenomen. Naast hun werkelijke gezamenlijke uitgaven
vindt men er ook enkele van 1711 tot 1718 met hun namen en plaatsaanduiding Amsterdam, stellig steeds gefingeerde adressen voor uitgaven van anderen. Uffenbach bezocht de boekwinkel te Rotterdam op 2-6- en 15-11-1710 en gaf daarvan een uitvoerig verslag (II 425 en III 261). Uit de onuitgegeven correspondentie van Cuper met Bignon, bewaard op de K.B., bleek mij, dat Fritsch en Bohm te Rotterdam de taak, die eerst hun voorganger Leers en daarna de Lorme hadden gehad, namelijk de bevoorrading van Bignon, overnamen. In een brief van 1-1-1713 spreekt Cuper van een brief van 14-8-1712, die nog aan de Lorme was toevertrouwd. Op 26-1-1713 schrijft Bignon: ‘Les langues orientales ont beaucoup perdu à la mort de M. Rhinferd (= Jacob Rhenferd). Je le connoissois deja par ses ouvrages. Mais je vois bien par la liste, que vous en avez joint à vostre lettre, qu'il m'en manque le plus grand nombre: et comme je me suis fait une loi de ramasser touts les différents traités des scavants, j'ai chargé M. Fritsch libraire de Roterdam de me chercher touts ceux de M. Rhinfeld. Je l'ai chargé aussi de mettre dans les bales qu'il envoie à Roterdam les dissertations, que vous souhaittez. M. Baudelot doit me les remettre au premier jour: et je crois, que pour vous les faire rendre, il n'y a pas de voie plus seure que celle de Roterdam.’ (vergel. ook voor de bemiddeling door Fritsch brieven van 4-3- en 19-8-1713 van Cuper en van 14-3-1713 van Bignon). Uit een brief van 23-2-1714 van Cuper en het antwoord van 21-4-1714 van Bignon blijkt, dat de boekverkopers brieven te laat hebben doorgezonden en boeken hebben zoekgemaakt, zodat Bignon het beter vindt voortaan alles over de post te sturen. Dit betrof o.a. een grammatica, die men alleen kon krijgen door bemiddeling van een bewindhebber van de O.I. Compagnie en