Walden in droom en daad
(1980)–Frederik van Eeden– Auteursrechtelijk beschermdWalden-dagboek en notulen van Frederik van Eeden e.a. 1898-1903
[pagina 227]
| |||||||||||
Tot besluitIn zijn artikel ‘Binnenlandsche kolonisatie’ (1901)Ga naar voetnoot1 noemt Van Eeden enkele oorzaken van het falen van kolonisatieproefnemingen. Hij baseert zich daarbij op eigen ervaringen, maar ook op studie van zulke organisaties. Ze mislukten doorgaans:
Het is niet zonder ironie dat ook Walden deze mankementen vertoonde en er tenslotte aan ten onder ging! Een bijzonder aspect van het Walden-dagboek is nu juist dat het getuigenis aflegt van een periode, waarin bovenvermelde dwalingen zich reeds manifesteerden, zo niet dan toch in kiem aanwezig waren. Bezien wij met deze vijf punten in gedachten de situatie in Walden. 1. Doordat men niet geleerd had op communistische wijze te | |||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||
leven, ontstonden onenigheden en wrijvingen in het koloniehuis (Van Steenis-De Haan) en onderlinge rivaliteit (De Boer-De Koe; De Koe-Van Eeden), faalde het loon-naar-behoefte-systeem, moest een warendistributie worden ingesteld om roekeloosheid te voorkomen, bleef het onderling wantrouwen tussen arbeiders en intellectuelen bestaan en moest een werkrooster gemaakt worden. Van Eeden heeft later zelf toegegeven dat hij in het begin te veel vertrouwd had op het inzicht, de bevattelijkheid en de bereidvaardigheid van de mensenGa naar voetnoot2. Hij had te veel willen handelen ‘in den geest der Christelijke moraal’ en hem was gebleken dat mensen onder een redelijk, zachtmoedig regime zeer snel verslapten, ontaardden en demoraliseerdenGa naar voetnoot3. 2. Van Eeden zelf was ‘dweepsch en idealistisch’ in zijn opvatting dat in principe iedereen geschikt was om kolonist te worden en dat landbouwkolonies ook op onvruchtbare grond gevestigd konden wordenGa naar voetnoot4. De eerste theorie heeft hem een reeks teleurstellingen opgeleverd, zodat hij tenslotte moest overgaan tot een strenge selectie van deelnemers (wat betreft hun vakkennis) en het instellen van een proefperiode voor aspiranten. De tweede opvatting kostte hem behoorlijk veel geld (voor bemesting van de zandbodem) en had tot gevolg dat het tuinbouwbedrijf nauwelijks van de grond kwam. Overigens was men op Walden wel praktisch ingesteld en wilde men best ‘plooien terwille van 't bestaan’. Er werd af en toe met loonarbeiders gewerkt en men was er niet wars van produkten (m.n. eieren) in te kopen voor de verkoop. 3. Idealen als vegetarisme, zedenverzachting en broederlijke verdraagzaamheid werden op Walden niet zo consequent nagestreefd als in de Blaricumse kolonie der christen-anarchisten. Men fokte en verkocht varkens, er werden wel eens onkiese grappen aan tafel gemaakt en de verdraagzaamheid was soms ver te zoeken (o.a. in de kwestie-Van Steenis en bij de komst van Hoekstra). Men kan dus stellen dat de fundamenten van Walden niet door een al te optimistisch idealisme werden ondermijnd. Aan de andere kant | |||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||
dient gezegd dat de motieven om te koloniseren onderling zo sterk uiteenliepen, dat van solidariteit nauwelijks sprake kon zijn. Dit was op zichzelf al een van de oorzaken van Waldens ondergangGa naar voetnoot5. In het begin kwamen de met Van Eeden bevriende intellectuelen en kunstenaars, die meestal maar een vage verwantschap vertoonden met diens ideeën. Zij waren op zoek naar eigen gemoedsrust of enigzins dweepziek of hadden eenvoudig behoefte aan excentriciteit. Tot deze categorie behoorden: Willem Bauer, Adriaan van Oordt, Nico van Suchtelen, Rudolf Mauve en Gerardo Brender à Brandis. Ook ‘psychiatrische’ patiënten van Van Eeden bezochten destijds de kolonie: Ada van Heyningen, Beatrice Marsland en Louis Coenen. Al spoedig volgden de mensen met socialistische en communistische idealen: De Haan, De Boer, en Van Hettinga Tromp. Anderen kwamen uit de anarchistische hoek: Van Steenis, H. Heller, Rypma, Sterringa, Van de Bunt, en Koorn. Nauw verwant met hen waren de dienstweigeraars: G. Heller, F. Meyer en Van den Broek. Nog weer anderen noemden zich christen-socialisten: De Koe, Van der Baan en Beyen. Bij sommigen stond idealisering van het landleven centraal: waarschijnlijk mensen als Schoorl, Katharina Jochems en Greven. Tenslotte kwamen er arbeiders vanwege de slechte economische situatie in land- en tuinbouw naar Walden: vermoedelijk Manus van den Bosch, Hooftman en De Graaf en zeker Hoekstra en Pape. 4. In de tuinbouw kwam men aan een betere produktiewijze alleen al niet toe vanwege de schrale, vrijwel onbemestbare grond. Onvoldoende mechanisatie zal zeker ook een rol gespeeld hebben. De verwachte overvloed bleef dan ook uit. Bovendien liep de samenwerking met de zuster kolonie in de Horstermeer niet zoals gewenst en van ‘wegvloeien tot uitbreiding der zaak in de wereld’ was dus nauwelijks sprake. De bakkerij was wel tot enige (en later toenemende) overproduktie in staat. Als gevolg hiervan gingen de bedrijven op Walden vanaf eind 1902 zelfstandig werken en administreren. Het loonsysteem werd gewijzigd en elk bedrijf keerde uit naar draagkracht. Hiermee gaf men toe aan de neiging de winst onderling te verdelen in plaats van te storten in de gemeenschapskas. | |||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||
5. Verbindtenissen met andere coöperaties (zoals de kolonie te Blaricum en de bakkersgroep te Amsterdam) gingen met moeilijkheden gepaard: men was te veel bezorgd om het eigen debiet! Walden is ook nooit officieel lid geworden van de ‘Vereeniging Gemeenschappelijk Grondbezit’. Eind 1902 deelde Van Eeden wel mee stappen te hebben ondernomen om zijn kolonie bij G.G.B. onder te brengen en in begin 1903 werd zelfs met dit doel de ‘Vereeniging Walden’ opgericht, maar veel verder is het nooit gekomen. Van Eeden had van het begin af aan gepleit voor aanvankelijk groepsbezit (van grond en produktiemiddelen) en pas op den duur afstaan aan de hoofdverenigingGa naar voetnoot6. Later ging hij steeds meer twijfelen aan het beheer van G.G.B. dat toen trouwens ook niets meer van Walden wilde weten omdat er nooit enige winstafdracht had plaatsgevonden. Alleen de bakkersgroep mocht toetreden. In 1907 schreef Van Eeden een nabeschouwing in De PionierGa naar voetnoot7, waarin hij stelde: ‘Op ‘Walden’ is, onder invloed van te anarchistische methoden, door vertrouwen op eigen organisatie-vermogen, eveneens te veel gelegenheid gegeven om naar zich toe te halen, en van die gelegenheid is dapper gebruik gemaakt. Er is daar feitelijk geplunderd naar hartelust.’ Hem was gebleken dat het eigen organisatievermogen der arbeiders nihil was, dat zij bekwame leiding behoefden en dat discipline en controle onontbeerlijk waren. Het dient vermeld te worden dat de nadruk op het organiserend genie, zoals die door Van Eeden sinds 1903Ga naar voetnoot8 gelegd werd, juist heeft bijgedragen tot het verval. Hierdoor ontstond grote verdeeldheid onder de kolonisten: een aantal van hen wees uit principe elke centralisatie, elk leiderschap van de handGa naar voetnoot9. Dit is bijvoorbeeld al | |||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||
duidelijk merkbaar in de vergaderverslagen van eind 1902, begin 1903. Het is natuurlijk niet gemakkelijk de juiste oorzaken van de ondergang van Walden aan te geven. In het voorafgaande zijn er enkele genoemd, die daartoe zeker hebben bijgedragen. Daaraan kunnen toegevoegd worden: de geringe financiële middelen waarmee de kolonie te kampen had en de met hypotheek bezwaarde grond waarop zij gevestigd was. Van Eeden was lange tijd in staat persoonlijk bij te springen, bijvoorbeeld d.m.v. inkomsten die hij kreeg van zijn boeken, maar nadat zijn winkelcoöperatie ‘De Eendracht’ in april 1907 failliet was gegaan, lukte hem dat niet meer. Hij zat volledig aan de grond en het failliet van Walden volgde binnen enkele maanden. Het ontbreken van een goede zakelijke leiding mag wel het voornaamste gebrek van de kolonie genoemd worden. Van Eeden besefte dat zijn produktie-coöperatie rekening moest houden met de harde wetten der bestaande markteconomie, waarbinnen zij - voorlopig althans - moest functioneren, wilde zij een concurrentie positie innemen. Slechts een rationeel gevoerd, gemechaniseerd bedrijf van behoorlijke omvang had in die tijd enige kans. Door het vooropstellen van bepaalde communistische en anarchistische idealen, zoals het streven naar decentralisatie en spreiding der verantwoordelijkheden, die in andere (kapitalistische) bedrijven niet nagestreefd werden, hebben kolonies als Walden zich als eenlingen binnen een andersgeaarde maatschappij en economische orde niet kunnen handhavenGa naar voetnoot10.
Na dit overzicht van factoren die leidden tot de ondergang van de kolonie wordt, hopen wij, duidelijk dat de vraag ‘Wat veroorzaakte de ondergang van Walden?’ onjuist gesteld is en eigenlijk zou moeten luiden ‘Wat maakte dat in weerwil van zovele en zo sterke tegenwerkende krachten Walden nog zo lang heeft kunnen voortbestaan, en wat verleende aan juist déze onderneming die legendarische reputatie, terwijl toch andere hun bestaan zoveel langer wisten te rekken waarbij ze niettemin bijkans naamloos de geschiedenis in gingen?’ | |||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||
Welnu, bij uitstek is zowel het een als het ander in belangrijke, zelfs in beslissende mate toe te schrijven aan slechts één persoon, Frederik van Eeden. Het zijn diens financiële injecties, die het voortbestaan over het eventuele rendabele punt heen rekte, nadat eerst zijn strijdbaar enhousiasme de aanzet tot het ontstaan gegeven had. Vervolgens zijn het Van Eedens persoonlijkheid, bekendheid, uitstraling, in sommiger ogen zelfs charisma, die Walden - één uit vele - zijn faam gegeven hebben. Wie de hele geschiedenis van Walden overziet komt tenslotte tot een paradox: Van Eeden was de man die Walden maakte, in stand hield en zodoende naar de ondergang voerde. In overeenstemming met Van Eedens wankele en onevenwichtige, maar in dat alles toch steeds sterke persoonlijkheid, ook in overeenstemming met een ongelofelijk gevarieerd maar ongelijkmatig oeuvre, groot in slagen en mislukken, vertoont ook de hele Walden-geschiedenis vele grillige en contrasterende uitersten: grootse en hooggestemde idealen, gedachten van geniaal aandoende simpelheid, sublieme offerzin, dat alles voortdurend doorkruist, gedwarsboomd en teniet gedaan door belemmeringen van ergerniswekkende trivialiteit, juist in hun dagelijkse herhaling, onbegrip, tegenwerking, zelfoverschatting, maar ook door het onvermogen om eenvoudige waarheden, zo klein en zo onbelangrijk dat het genie zich er niet door wil laten ophouden, onder de ogen te zien. Door dit boek in deze vorm te gieten: theorie enerzijds en praktijk anderzijds, hopen wij die uitersten zichtbaar gemaakt te hebben; de denkbeelden in hun schatplichtigheid, maar ook in hun originaliteit, tegenover de dagelijkse werkelijkheid die met alle platvoersheid die haar eigen is, zo weinig van het gedachte en gedroomde intact laat. Kortom, Walden zoals het had moeten zijn en Walden zoals het was. |
|