Februari.
Overleg met Willem Bauer over 't bouwen van een hut. Toezegging van Mevrouw Van Eeden om te helpen met geld. Van Oordt in 't complot, later Van Meurs en Steenhoff.
Willem Bauer: Wilhelm Cornelis Bauer (1862-1904). Architect; ontwierp aanvankelijk zeer onconventionele bouwwerken voor prijsvragen, echter zonder succes. Hij en zijn broer, de schilder en graficus Marius Bauer, waren reeds geruime tijd bevriend met Van Eeden. Willem behoorde tot de medeoprichters van Walden en bouwde de eerste hutten op het terrein, alsmede het huis ‘De Lelie’ voor de familie Van Eeden en het huisje van Truida Everts. Hij leed aan syfilitische verlammingen en depressies, was patiënt van Van Eeden. Bleef vaak lange tijd weg, was waarschijnlijk kolonist tot 1903; pleegde zelfmoord in 1904.
't bouwen van een hut: Op 1 februari schreef Van Eeden in zijn Dagboek: ‘Bloeiende viooltjes gevonden in Hilversum. Ik ga iederen dag daarheen. Ik zal nu zien mijn hut hier in de buurt gebouwd te krijgen. Willem Bauer begreep me terstond. Een blokhuisje met stroo gedekt. Ik wil daar gaandeweg, met voorzichtige aansluiting aan het gewone leven beproeven hoever ik met vereenvoudiging en verfraaiing gaan kan. Ik wil daar weinig hebben maar alles zuiver, noodig en fraai.’
Mevrouw Van Eeden: Neeltje van Eeden-van Warmelo (1833-1919). Moeder van Frederik van Eeden. Zij hielp haar zoon zoveel ze kon, zowel met geld als met goederen. Bewonderde hem zeer; samen bezochten ze vele concerten en opera's en gingen ook op reis.
In de bundel spotliederen Braga op Walden (1902) wordt zij door ex-kolonist J.H. de Veer allesbehalve vriendelijk herdacht in het gedicht ‘Die Ma van Free’. Hij beschrijft haar daarin als de geldschietster die af en toe op Walden kwam kijken, waar men haar vleide om zich geborgen te weten, terwijl zij zèlf de werkers voor tuig hield.
geld: Op 4 maart schreef Van Eeden zijn moeder een enthousiaste bedankbrief (waarin echter nog geen concrete bedragen werden genoemd): ‘Het wordt misschien nog 't beste wat ik in mijn leven uitgericht heb als practische daad. Ik kan U niet genoeg zeggen hoe goed U er aan doet mij hierin te helpen.’ Zij leende hem in 1898 en 1899 resp. ƒ 9000,- en ƒ 5000,- waarmee o.a. de grond van Oost-Walden en het huis ‘De Lelie’ dat daarop gebouwd werd, gefinancierd werden. In 1900 schoot zij nog eens ƒ 3000,- voor t.b.v. het huisje van de kolonist Willem van Riet (zie 14. XII. 1898).
Maar het geld moest niet alleen van zijn moeder komen. Reeds op 13 februari noteerde Van Eeden in zijn Dagboek: ‘Vastbesloten ben ik nu tot inkrimpen van mijn levensstandaard. Mijn huis verkoopen, zoodra de hut gebouwd is. En veld-arbeid voor eigen onderhoud zoover als het mogelijk blijkt.’ Uit de aantekening van 2 maart blijkt dat hij tevens zijn hele