XXXII
Joob stierf twee jaren na Hedwigs terugkeer. Hedwig vijf jaren later, in haar drie-en-dertigste levensjaar.
Haar leven verliep gelijkmatig en stoorloos tot het einde, in kalme helderheid. De schoone droomen, die zij in haar dagboek beschreef, herhaalden zich en spreidden glans ook over haar dagen. Zij wist telkenmale stelliger dat het waren de eerste schemer-lichtingen van een langzaam nader-trekkend hooger en klaarder bestaan. Terwijl de vreugde in dit leven niettemin gestadig fijner en intenser werd.
Toen kreeg zij in een guur herfst-getij longontsteking en bezweek in tien dagen tijds.
Zoolang haar geest zich helder uitte, waren het uitingen van tevredenheid en dankbaarheid.
De boeren die van haar hielden, en voor wie zij niet meer was de Zonderlinge, maar zuster Hettie, een vertrouwd en nuttig persoon, behoorend in de streek als dokter en notaris, kwamen zwaar-stappend van alle kanten, met zwarte dracht en versch-gewitte klompen, en zaten met plechtige gezichten koffie te drinken in Harmsens huis en te hooren naar 't loftuiten der praatzieke vrouw.
Toen begroeven zij haar, in een grooten stoet, op 't kale kerkhofje, waar ook 't lijk van haar moeder lag en van haar vrindje Johan.