door deze beweging een vonkje is gevallen van het heilige vuur der bewondering, iets is geboren van de gezegende ontvankelijkheid voor dezen verheven en ongenaakbaren dichter?
Ruskin! - John Ruskin, een der fijnste geesten, een der edelste menschen, een degelijk kunstenaar zelf, de grootste kunst-beoordeelaar van zijn land en tijd, was eerlijk genoeg om te zeggen dat hij Rembrandt niet kon bewonderen.
En dan zal men de Amsterdamsche bevolking, en onze geëerbiedigde H.M.! H.M.! tot appreciatie willen opwekken door vuurwerk, gala-voorstelling, ‘Rrrrembrrrandt!!!’ van declamators in den schouwburg, en ‘Rembrandt-kiele-kiele’ in Jordaan en Jodenbuurt?
Kom aan! wie gelooft er wat van?
Is niet het eenige, jammerlijke en niet genoeg te verwenschen gevolg dat het bewonderen op suggestie, het domme huldigen in den sleur omdat het nu eenmaal netjes is en iedereen het doet, nog wat toeneemt? En kan men de nagedachtenis van een groot kunstenaar erger bevuilen, zelfs door directe verguizing, dan door schaapachtige en stupide kudde-verheerlijking? Is u, kunstenaar, de scherpe aanval van een intelligent vijand niet liever dan de zotte hulde van een onnoozel vriend? En wat zou het hem, den hooghartigen, zijn?
Welk een avond, daar in den stadsschouwburg! Drie uur zonder pauze, in een benauwde broeihitte, te midden van een gerokte en gewitdaste aristocratie-van-den-geest, gepatroneerd door de aristocratie-van-den-bloede, tegemoet gekomen en uitgenoodigd door de aristocratie-van-de-beurs, te moeten kijken en luisteren naar een poespas van beelden en geluiden, die allen den indruk gaven van goedbedoelde, maar opgeschroefde, en overspannen