Studies. Vijfde reeks
(1908)–Frederik van Eeden– Auteursrecht onbekend
[pagina 74]
| |
De menschelijke onredelijkheid en het socialisme.Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 75]
| |
Wederstaat men dezen aandrang dan boet men onvermijdelijk in de detail-kennis, en de daardoor alleen te winnen autoriteit. Men verliest den roep van vak-man en deskundige, men riskeert den blaam van amateur en dilettant. Doch met deze schade is men dan alleen bekocht, wanneer de wisselvalligheid het gevolg was van gril en wispelturigheid. Maar gaf men de vakgeleerdheid er aan, ter wille van het inzicht der algemeenheden, en zocht men dat met vaste streving, dan werd er winst behaald. Ik veroorloof mij, ter bekrachtiging van hetgeen ik zeggen ga, een beroep op mijn eigen geestelijk zwerversleven. Alle schade en schande van dat leven heb ik ondergaan en mijn vogelvrijheid hard genoeg gevoeld. Noch in de geneeskundige en natuurwetenschappen, noch in de belletrie, noch in de wijsbegeerte, noch in de sociologie, noch in het bedrijfsleven heb ik de autoriteit van een vakman bestreefd of verworven. In al deze sferen heb ik mij getroost als dilettant of hoogstens als half-buitenstaander te worden beschouwd, hoewel de opname als vakbroeder, bij meer exclusieve toewijding van mijn zijde, mij niet zou ontzegd zijn. Doch dit zwerven geschiedde niet door ongeduld of tegenzin in de tijdelijk betrokken geestelijke woning, maar door de impulsie eener dorst die naar volkomen verzadiging zocht. Mijn ongedurigheid kwam niet door verveling, maar door het verlangen naar zekerheid, dat ik werkelijk nu bekend was met alle mogelijkheden tot veel leeren en goed handelen, die voor ons menschen openstaan. Ik wou het heele huis van alle kanten bekeken hebben eer ik mij voor goed in één der vertrekken nestelde. | |
[pagina 76]
| |
Nimmer zal mij dit berouwen. Eerder nog dat ik het niet gezwinder en stoutmoediger deed, zonder mij te laten inschuchteren door het geschreeuw over dilettantisme, en door het verlies van detail-kennis en prestige. Want ik heb op mijn zwerftocht, al was het bijkans ter elfder ure en ver over de helft van den mij tot openlijke werkzaamheid beschoren tijd, ontdekkingen gedaan, die mij zoo ontzaglijk en gewichtig voorkomen, en mij zoozeer met ontzetting en verbazing hebben vervuld, dat de last dezer verantwoording, het als zeker te hebben waargenomen en dus verplicht te zijn het zorgvuldig mee te deelen, mij soms drukt tot verlammens toe. Want het is werkelijk verschrikkelijk te bemerken dat in elk dezer sferen van geestesleven, tot de hoogste en ruimste toe, een overzicht van eenvoudige en algemeene dingen verloren gaat, dat bijna bij alle primitieve en ongeschoolde menschen wel degelijk aanwezig is. Wanneer men mij als jongen had verteld dat de grootste geesten van onzen tijd, vóórmannen in de meest gewichtige en moeilijke vakken van wetenschap of bedrijf, bij geheel ongeschoolde of onwetende menschen ten achter komen in sommige eenvoudige algemeene inzichten van allergrootst belang, - dan zou ik daarvan niets geloofd of begrepen hebben. En toch is mij dit een volstrekt zeker feit gebleken, waarover ik, sints de ontdekking, mijn verbazing nog niet òp kan. Om het anders te herhalen: Er is kans, dat de eerste de beste achttienjarige schooljongen van middelmatig intellect, of een werkman, die sints zijn twaalfde jaar geen school heeft gezien, sommige algemeene en uiterst belangrijke dingen beter verstaat, vlugger begrijpt en dieper doorziet dan onze grootste geleerden, onze knapste | |
[pagina 77]
| |
staatslieden, onze beroemdste schrijvers of bedrijfsleiders, onze fijnste en meest beschaafde intellecten.
Het is natuurlijk dat dit thans door deze laatstgenoemden evenmin zal worden geloofd als vroeger door mijzelf. Niet zoozeer omdat de erkenning er van hen moeilijk zou vallen, - dit hoeft men ten minste bij wijsgeerige en hoogstaande personen niet steeds te verwachten, - als wel omdat mijn verzekering voor hen niet voldoende gezag heeft. De oorzaak van het verschijnsel zelf - de ver-dóórgevoerde splitsing van werkzaamheid op het geestelijk arbeidsterrein - werkt hier in vicieuzen kring. Ik heb de ontdekking slechts kunnen doen door moedwillig in hun oogen dilettant te blijven, - maar daardoor verspeelde ik ook tevens den invloed waardoor alleen ik in staat zou zijn hun de oogen te openen.
Dat ik mij hier niets te sterk uitdruk, wordt wel voldoende bewezen door het feit, dat ik sommige eenvoudige en algemeene inzichten reeds lang tamelijk verstaanbaar heb medegedeeld, maar dat zij slechts door enkele ongeschoolde personen in hun geheele beteekenis zijn gevat, terwijl de meer gescherpte vernuften, zoo zij er al notitie van namen, op geenerlei wijze, voor zoover mij bekend is, getoond hebben ze te begrijpen. Men versta mij wel, het geldt hier geen vernuftige uitvinding, waarvan alleen mij en enkele discipelen het belangrijke duidelijk is. Het geldt hier een zeer eenvoudig, voor het natuurlijk verstand volkomen toegankelijk inzicht, dat door niemand ook maar met eenigen schijn van succes is weerlegd, en dat ook feitelijk niemand poogt te weerleggen, hoewel ieder weet dat het aan | |
[pagina 78]
| |
duizenden is bekend gemaakt en men aan mijn woorden volstrekt niet allen invloed ontzegt. Het gaat mij als iemand, die na inspectie van een schip in volle zee, brand in de lading heeft ontdekt en nu bij den kapitein en de officieren met deze onheilsmare terug komt, in de natuurlijke verwachting dat ze zullen opvliegen en handelen, - maar dan moet ervaren, dat ze glimlachend blijven zitten en zeggen: ‘zóó zóó! brand in de lading. Heb je brand in de lading ontdekt, wel! wel! Jammer, dat je geen zeevaartkundige bent’. Men moet dan besluiten, niet waar, dat men òf niet meer weet wat brand in de lading beteekent, òf u voor een halve-gare houdt die maar wat raaskalt. Overgebracht in mijn geval, gelden de twee laatste onderstellingen waarschijnlijk beiden. Men begrijpt de beteekenis van mijn bericht niet en men twijfelt aan mijn geloofwaardigheid, omdat ik niet den naam heb van een specialiteit, en de specialiteiten mij niet als zoodanig erkennen. Ik heb gezegd dat de samenleving bedreigd wordt door een ontzettend onmiddellijk gevaar, het parasitisme, welks gevolgen dagelijks uitgebreider en schromelijker zich voordoen en welke oorzaken betrekkelijk gemakkelijk kunnen worden bestreden, en nochtans geeft niemand een kik noch steekt een hand uit. Conclusie volgt: men begrijpt het gevaar niet, of men gelooft mijn verzekering niet.
‘Maar verwachtte je dan’ zal men vragen ‘dat na deze enkele mededeeling die trouwens niet nieuw klinkt, de geheele wereld in rep en roer zou geraken om je te helpen?’
Neen, dat verwachtte ik in 't geheel niet. Maar juist | |
[pagina 79]
| |
het ontbreken dier verwachting beteekent een besef van de schrikwekkend algemeene menschelijke onredelijkheid. Want die verwachting zou inderdaad een zeer redelijke zijn, wanneer de menschen redelijk waren Het woord parasitisme is menigmaal in afkeurenden zin gebruikt. Maar indien de beteekenis er van, als primaire ontaardings-oorzaak en gemakkelijk te bestrijden misbruik, ergens helder ware beseft, dan zou men er doeltreffende beredeneerde maatregelen tegen hebben genomen. Zulke welbewuste anti-parasitaire voorschriften zijn echter, naar mijn weten, in de geheele sociale economische hervormings-beweging niet te vinden. In ondernemingen van den meest verstrekkend revolutionairen aard werden ze verzuimd en waar ze inderdaad voorkwamen werd hun primaire, alles-beheerschende beteekenis niet erkend, met voor de onderneming noodlottige gevolgen. Ten bewijze van het eerste noem ik de communistische kolonies in Amerika, van het tweede Owen's Coöperatie-plannen.
En toch is de zaak voor ieder mensch even gewichtig en even begrijpelijk als brand in de lading voor ieder schepeling is. En de onbevattelijkheid en koelbloedigheid van zooveel bij uitstek scherpzinnige en geleerde personen moet elkeen, voor wie de genoemde onredelijkheid een nieuw verschijnsel is, paradoxaal en ongeloofelijk voorkomen. En dit staat wederom de erkenning en het inzicht in den weg. Want de meer eenvoudigen, die het uit eigen verstand wel zouden erkennen, zeggen nu: als het zóó ware, dan hadden immers zooveel knappe lui het toch wel bespeurd. En hun ontzag voor erkend meerder intellect weerhoudt de meesten, en daaronder zeker de | |
[pagina 80]
| |
bescheidensten en voorzichtigsten, hun rede en duidelijk inzicht te volgen.
Den geschiedschrijver is zulk een onredelijkheid wel goed bekend. Hij omschrijft die meestal aldus dat zelfs de grootste geesten onderworpen zijn aan de dwalingen van hun tijd. En hij zal het goedkeuren der slavernij door Aristoteles, der Christenvervolging door Marcus Aurelius, der gladiatorenkampen door Cicero, en de godsdienstige opvattingen van Dante en Newton als voorbeelden aanhalen. Maar het zal niet in hem opkomen te meenen dat zijn meest scherpzinnige, verlichte en geleerde tijdgenooten aan een veel flagranter onredelijkheid lijden. Want de genoemde dwalingen zijn eigenlijk meer voorbeelden van een minder verfijnd gevoelsleven of een gebrekkige cosmologische en exegetische kennis, dan wel van onredelijkheid. Zij strijden met onze kennis en ons gevoel, maar niet met de kennis en het gevoel van de tijdgenooten. Terwijl de groote geesten van onze dagen een onredelijkheid toonen ten opzichte van het gevoelsleven en de positieve kennis van hun eigen tijd. Want, zooals ik reeds meermalen te kennen gaf, het parasiteeren op anderen is volstrekt niet in harmonie met het hedendaagsch gevoelsleven. Niemand zal het wagen het openlijk, in zuiveren, onbedekten vorm te verdedigen. Terwijl de positieve kennis, benoodigd om even te ontwarren hoe het feit dagelijks om ons heen plaats vindt, bij iederen volwassene die eenig onderricht genoot, wel aanwezig is.
En toch zal men, desondanks, bij de overgroote meer- | |
[pagina 81]
| |
derheid, ja ik durf wel zeggen bij het totaal onzer beste vernuften, bij onze wijsgeeren, natuur-onderzoekers, hoogleeraren, staatslieden, industrieele en commercieele grootheden de meening vinden dat het parasitisme als algemeen misbruik niet bestaat, of wel te verdedigen is, of in elk geval niet door meer direct ingrijpende maatregelen kan en mag worden bestreden.Ga naar voetnoot1)
Dit is naar mijn weten een onredelijkheid zonder wedergade in de oude en nieuwere geschiedenis. En wie als ik, het verschijnsel in de meest verschillende intellectueele kringen heeft waargenomen, en wel niet alleen bij anderen maar ook in eigen geest door aandachtige zelf-observatie, zal met mij tot de overtuiging zijn gekomen, dat alleen de scherpe afscheidingen tusschen de geestelijke stroomingen, de vak-opvoeding in letterlijk allen geestelijken arbeid, als oorzaak moet worden beschouwd.
Gemis aan Universaliteit dus, hetzelfde, dat van den gemiddelden twintigste-eeuwer een veel treuriger astronoom, natuurkenner, artiest en filosoof maakt, voor zijn tijd, dan de middeneeuwer en de antieke mensch het was voor de zijne.
Maar een gemis aan Universaliteit dat alleen begrepen kan worden als men den overweldigenden psychologischen invloed kent van het milieu. Vrijstaand en onafhankelijk, | |
[pagina 82]
| |
zal een scherp vernuft, hoezeer ook verspecialiseerd, toch spoedig genoeg toegankelijk blijven voor een nieuwe algemeene waarheid, of een lang uit het oog verloren inzicht weder herkrijgen. Maar wanneer de specialiteit, omtrent die dingen, waarvoor hij het bevattingsvermogen heeft verwaarloosd, gestadig de inprenting ontvangt eener alles overheerschende publieke meening, dan wordt zijn redelijk verstand, als niet op zijn hoede zijnde, bijna altijd er door overrompeld en geknecht. En dit geldt zelfs, - ons land en vele anderen leveren de bewijzen - voor die oogenschijnlijk meest universeele aller geestelijke werkzaamheden - de bespiegelende wijsbegeerte. In waarheid toch is hier geen universaliteit, juist omdat er uitsluitend bespiegeling is. In dit vak heerscht de waan, dat 's menschen wijsheid en redelijkheid door bespiegeling alleen voldoende kan worden gevoed, en dat het religieuse, artistieke en practische leven niets aanbrengt of ontwikkelt wat buiten het bereik der zuivere reflectie zou vallen. Hier is niet enkel miskenning in 't spel van den onberedeneerbaren aard en ontstaanswijze der gevoelswerkelijkheid die inhoud der reflectie vormt, maar tevens onbekendheid met de overwegende macht, ook op het zich meest ‘vrij’ voelende redeneer-vermogen, van den suggestieven invloed van 't milieu. Nog niet half beseffen onze geleerden, ook niet onze psychologen en filosofen, wat deze suggestieve invloed beteekent en hoever zijn macht reikt. De verrassende uitkomsten door Binet bij schoolkinderen verkregen, vinden hun paralel in de gangbare meeningen die de groote menigte er op na houdt onder invloed van dagelijksche gesprekken en dagbladen, en eindelijk in de zeer | |
[pagina 83]
| |
opmerkelijke onredelijkheid van hoogstaande intellecten onder invloed dier gangbare meening. Ik mag von Helmholtz wel onder de grootste geesten van onzen tijd rangschikken, en zijn wetenschappelijk vernuft was ook in geenen deele onwijsgeerig. En toch zeide von Helmholtz, zonder eenigen redelijken grond hoegenaamd, dat wanneer een zoogenaamd occult verschijnsel hem kenbaar werd door al zijn eigen zintuigen, hij toch zou weigeren het aan te nemen. Het staat voor mij vast dat hij dit thans niet meer zou zeggen, na een eenigszins langdurig verkeer met die van zijn collega's, die zich thans met de studie dier verschijnselen bezig houden. Niet door gewijzigde redelijke overweging, maar door eenvoudige suggestie van het milieu. Er zijn thans meeningen ‘gangbaar’ in wetenschappelijke en wijsgeerige kringen, die het vroeger niet waren. Ten opzichte der occulte verschijnselen hebben de speculatieve wijsgeeren nooit zulk een onredelijkheid betoond als de natuurgeleerden. Maar tegenover de maatschappelijke misbruiken is, hun onredelijkheid niet minder groot. En de reden hiervan is dat zij in die meeningen, die zij door hun reflectieve werkzaamheid niet zelf kunnen vormen, onbewust den invloed ondergaan van het groote publiek Hoe vreemd hen dit moge klinken, eigen ervaring en veelzijdige waarneming heeft er mij de zekerheid van gegeven. En ik twijfel niet of de meest onbevangenen en scherpzinnigen onder hen zullen bij aandachtig zelfonderzoek de waarheid van mijn woorden bevestigd vinden. Dat men alleen door studie en reflectie zich geen zuiver en volledig begrip kan vormen van sommige zeer eenvoudige algemeenheden, maar daartoe noodig heeft den steun eener practisch werkzame onmiddellijke omgeving, | |
[pagina 84]
| |
dat is het verrassende en uiterst gewichtige feit dat mij het lief hebberen in 't bedrijfsleven onberekenbaar nuttig deed blijken. Ik weet enkele voorbeelden van kunstenaars en natuurfilosofenGa naar voetnoot1) die tot de bedoelde inzichten kwamen, maar die hadden dan ook veelal een rijkbewogen leven en blijven zeldzame uitzondering onder hun speculatief en theoretisch gevormde collega's. En uit mijn eigen ervaring kan ik dit aldus toelichten. Evenals anatomische en physiologische studie zonder practisch werk nimmer volledig kan zijn, zoo is het ook met sociologische, psychologische en zuiver wijsgeerige. Men kan de bizonderheden van anatomie en physiologie allen nauwkeurig hebben geleerd, maar hun onderlinge verhoudingen en hun rechte beteekenis komt men uit boeken en door overdenking alleen niet te weten. Voor de werkelijkheid staande komt alles in ander licht en ander verband.
De beteekenis zelf van wat ik hier gezegd heb, en het opmerkelijke en het verbazingwekkende van de onredelijkheid die ik bedoel, kan ook dan alleen worden gevoeld, als men na de bevrijding of wijziging van den suggestieven invloed begint te bespeuren hoe uiterst eenvoudig en onweersprekelijk de dingen zijn die men niet bij machte was in hun juiste verhoudingen waar te nemen. Niemand weerspreekt de door mij gemaakte beweringen, dat het parasitisme voorkomt, dat het gevaarlijk is, dat het bestreden kan en moet worden, niemand poogt ze te weerspreken met ook maar eenigen schijn van | |
[pagina 85]
| |
redelijkheid. Nochtans gaat men op deze eenvoudige waarheden niet in. Maar met een enorme verspilling van denkkracht en redeneer-vermogen verdedigt en bestrijdt men een stelsel dat men het socialisme noemt. Men argumenteert over rente en kapitaal, over waarde, over eigendom, en over tal van andere ingewikkelde zaken, die geheel bezijden de kwestie gaan. Terwijl het eenvoudige wezen der zaak niet anders is als dit: dat er door enkelen een onvruchtbaar en weelderig leven geleid kan worden ten koste van anderen, een misbruik, dat het best wordt aangeduid door het woord parasitisme, welk misbruik hoogst gevaarlijk is, zoowel voor den dader als voor de dupe, voor de openbare zeden en voor de algemeene welvaart, en derhalve, als elk misbruik, door ieder weldenkende met alle kracht moet worden bestreden, hetzij dan legislatief of door particulier initiatief. Deze strijd maakt het principieele wezen uit van de beweging die socialisme heet, al is dat misschien nimmer nauwkeurig aldus beseft of geformuleerd. En juist dat men zulk een strijd voert, reeds meer dan een eeuw lang over zulk een dood-eenvoudige, voor ieder begrijpelijke en waarneembare zaak, zonder dat zelfs de beste woordvoerders die zaak in zijn ontzachlijken eenvoud hebben beseft en geformuleerd, dat is juist het sterkste voorbeeld van diezelfde menschelijke onredelijkheid. Ook de bizonderheden van het parasitisme en de wijze waarop het bedreven wordt, zijn niet ingewikkeld of onduidelijk. Ieder middelmatig verstand kan er bij, ook zonder iets van de zeer ingewikkelde bizonderheden van rente, kapitaal, waarde en eigendom te verstaan Ge- | |
[pagina 86]
| |
meenschappelijk verkregen goed, rijkdom, kapitaal, benoodigd tot verdere voortbrenging, wordt opgehoopt in de handen van individuën, in onbeperkte mate, hen in staat stellend tot parasiteeren. Ziedaar alles. Het goede en noodzakelijke van kapitaal-accumulatie, van rentekweeking, de wenschelijkheid van persoonlijken eigendom, de noodwendigheid van ongelijkheid, van arbeidsverdeeling, al die vragen behoeven geen bespreking, om over de hoofdzaak tot overeenstemming te komen. Dat alles blijft onaangeroerd bij dezen eenvoudigen eisch: dat het individu geen vrijheid verkrijge om, door onbeperkte kapitaal-accumulatie in zijn persoonlijke macht, een parasieten-leven te beginnen, zonder eenige verantwoordelijkheid Hier is een schromelijk misbruik, indien er ooit een in de wereld was. En de kwestie of hiertegen legislatief of alleen moreel moet worden opgetreden, behoeft evenmin verdeeldheid te brengen Als er dan maar tegen wordt opgetreden, krachtig en algemeen. Als de publieke meening dan maar zulk optreden steunt en als noodzakelijk erkent. De verdedigers van een of ander socialistisch stelsel zullen hier spreken van utopisme. Maar daarmede heb ik niets te maken. Ik spreek van onredelijkheid. Ik koester geen vage en dweperige wenschen omtrent een algemeene toename van braafheid en deugd. Ik maak opmerkzaam op een verschijnsel, dat minder verbazingwekkend zou zijn, als het zich voordeed bij de groote, ongeschoolde, ongeletterde, in denken ongeoefende menigte, en bij de groote vernuften als van-zelf-sprekend ontbrak - terwijl inderdaad veeleer het tegendeel waar is. De onvolledige waarneming en gebrekkige ontleding van genoemd verschijnsel heeft geleid tot die zonder- | |
[pagina 87]
| |
lingste aller menschelijke verdolingen, het dogma van een klasse-scheiding, met een klasse-recht, een klassemoraal en een klasse-redelijkheid. Om de raadselachtige onbevattelijkheid van toch zeer scherpzinnige en geleerde menschen te verklaren sprak men van een ‘burgerlijke periode’ waarin door min of meer mystieken invloed van de productie-wijze, dus door tusschenkomst van de boterham, de mensch, ook van hoogsten aanleg, min of meer burgerlijk beneveld werd. en daardoor burgerlijk dacht, dichtte, redeneerde en rechtsprak, terwijl daarentegen een komend geslacht van Proletariers tusschen deze burgerlijken opgroeiend als klaver onder de haver, door middel van het eten van proletarisch voortgebrachte boterhammen, een nieuwe proletarische redelijkheid, rechtspraak, dichtkunst en denkwijze in zich voelde ontluiken De werkelijk zeer verwonderlijke en door niemand juist geduide ware toedracht der zaak moge tot verontschuldiging strekken voor het ronduit verkondigen dezer ongehoorde dwaasheid. Doch voor de beste geleerden en wijsgeeren, zich der ware toedracht evenmin bewust, was het een reden te meer, de socialistische woordvoerders, zoo niet met geheel stilzwijgen, dan toch met souvereine minachting te bejegenen. Ik weet weinig zwaarder rampen in de ontwikkelingsgeschiedenis der nieuwe maatschappij dan het optreden van een figuur als Marx in de jonge en levenskrachtige socialistische beweging. Toen dit jonge streven meer en meer tot klaarheid begon te komen en vele voortreffelijke hoofden en harten vervulde, kwam deze heerschzuchtige en bazige man, met zijn sterke hersens en taaien werkkracht, en zijn zeer middelmatigen wijsgeerigen aanleg en poogde aan dit nieuwe besef een | |
[pagina 88]
| |
wetenschappelijken grondslag te geven en te verbinden met de dorre rationalistische denkbeelden van zijn tijd, die een terugslag vormden op het voorafgaande bijgeloof en piëtisme. Het resultaat van deze poging was een duister, verward, onleesbaar boek, waarvan de nagenoeg geheel onjuiste conclusies ook op drie bladzijden konden geschreven worden, en waarvan de grootste waarde nog slechts bestaat in het verzamelde feitenmateriaal. Een boek dat wat wetenschappelijkheid betreft op een lijn met de niet minder geleerde en omvangrijke werken van mevrouw Blavatsky staat, maar in wijsgeerigheid daar ver beneden blijft. En toch had dat boek, ten minste in Duitsch gebied, een buitengewoon succes. Het werd het standaard-werk der beweging, waarvan ook de tegenpartij ernstig notitie nam en waartegen zij zeer krachtige aanvallen richtte. Hoe is het nu te verklaren dat zooveel uitnemende vernuften, als de geleerden, dichters, industrieëlen en staatslieden van dezen tijd, die onvatbaar bleken voor het genoemde hoogst-eenvoudige inzicht aangaande het parasitaire misbruik, thans wel getroffen werden door een boek, dat een geheel mislukte poging mag heeten om een gevoelskwestie wetenschappelijk te bewijzen, een boek dat door de kritiek gemakkelijk aan flarden werd gerafeld en door de feiten zelf weerlegd, een boek dat wel een merkwaardig voorbeeld is van het tot verbijsterende onduidelijkheid verwarren van een klare, eenvoudige zaak? Ik hier redelijke overtuiging in 't spel? In geenen deele. Het is de verzwakking van een onredelijken weerstand door een onredelijk middel. Het is eenvoudig de replica in 't groot van de volgende welbekende zielkundige observatie: een persoon van | |
[pagina 89]
| |
gemiddelde bevattelijkheid leest, zonder er bizonder door getroffen te worden, een hem ongeloofelijk voorkomende mededeeling in een ernstig, betrouwbaar blad. Maar de mededeeling is, hoewel volkomen duidelijk, zeer beknopt en kort geformuleerd. Zijn ongeloof wordt hoegenaamd niet gewijzigd. Maar kort daarop bezoekt hem een persoon, die met buitengewoon aplomb, veel omhaal van woorden en wel een uur achtereen, een uitvoerige maar scheve voorstelling geeft van hetzelfde feit, - en eindelijk bezoekt hij een vergadering waarop tal van personen zeggen de overtuiging van dien spreker te deelen. Dan zal het ongeloof van den hoorder zeer sterk geschokt worden. Toch is dit volkomen onredelijk. Want de sterkere indruk dien hem 't laatst gegeven werd, bewijst hoegenaamd niets meer dan het eerste beknopte bericht. Op die wijze was het mogelijk, en ook niet de eerste maal, dat een enkel persoon met een sterk persoonlijk karakter, een gansche beweging in verkeerde bedding leiddeGa naar voetnoot1). En het betreurenswaardigste van dit geval is wel dat de ontstane verwarring volstrekt ongeschikt is om de onredelijkheid aan 't licht te brengen, en haar integendeel verbergt. Want de scherpzinnigste geesten bespeuren nu volstrekt niet, dat zij ten opzichte der socialistische strooming verblind zijn geweest en onbevattelijk door gemis aan universaliteit en door suggestieven invloed. Integendeel, thans het werk voor zich ziende waarin deze strooming wetenschappelijk heet te zijn geformuleerd, bemerken zij niets als een verwarring, een onwijsgeerigheid, een pseudo-wetenschappelijkheid. waarvoor zij de schouders ophalen, en die zij met voldoening zien vernietigen door | |
[pagina 90]
| |
den eersten den besten degelijken beoordeelaar die zich een weinig moeite geeft. En wat ter verdediging wordt gezegd is al even pover, fanatiek-partijdig, steil-doctrinair, hopeloos-inferieur. Wanneer iemand in deze beweging voor verrader had willen spelen, hij had geen beter werk kunnen doen dan Marx deed. Want deze gaf het meest intellectueele deel der wereld gelegenheid met blijkbaar succes op theoretische kronkelende zijpaden en onverdedigbare uitbouwsels, een zaak te bestrijden die op zich zelve volkomen onoverwinnelijk en onaantastbaar is. Niet minder heillooze gevolgen had deze verkeerde leiding voor de deelnemers aan de beweging zelve. Een innerlijke strijd ontstond met des te hopeloozer uitkomst naarmate de kwesties zelve door Marx ingewikkelder en verwarder waren gemaakt. In plaats van voet bij stuk te houden ging men elkander te lijf over holle theorieën, over waarde-leer, klasse-strijd, historisch materialisme, zonder eenigen kans hierin ooit tot vergelijk te komen Want juist de verwikkeldheid en duisterheid der formuleering liet den deelnemer met gemiddeld verstand geen keuze dan tusschen aannemen op gezag zijner leiders of afwijzen uit onberedeneerde intuïtie, terwijl de leiders, in de verwikkelde theorie ingewerkt als een oorworm in een spons, altijd wel een holletje vonden om een onverwacht argument te ontwijken. De aldus gevormde misverstanden zijn aan weerszijden reusachtig, in geen lange jaren te overwinnen en met hun logge, donkere massa's verdringend de arme simpele waarheid dat er een ernstig misbruik, hetwelk wij allen als zoodanig kennen en erkennen, moet worden bestreden. Het volk, de groote ongeschoolde massa zelve, blijft | |
[pagina 91]
| |
gevangen in een zeer treurige, maar zeer verklaarbare dwaling. Het bestaan van het parasitaire misbruik voelen zij aan den lijve, en zij hebben genoeg redelijk verstand en ethisch gevoel om te begrijpen dat berusting er in immoreel is. Een werkelijk vrome berusting, zooals die door hun godsdienstige voorgangers wordt bedoeld, komt dan ook onder hen nagenoeg niet meer voor Men moge dit betwijfefen, wie het hart, ook der Christelijk genaamde arbeiders kent, weet beter. Broodvrees en huichelarij spelen hier helaas geen kleine rol De overgroote meerderheid berust uit onverschilligheid, uit onmacht, uit gebrek aan tijd of lust om na te denken. Men slooft voort, blij als men deze week te eten heeft. Maar nu bemerken zij maar al te goed, dat de geschoolden en intellectueelen, de geestelijke vóórmannen en grootheden van hun land, óók berusten. Ten minste vrijwel ontvankelijk en onbevattelijk zijn voor de beteekenis van het misbruik, en geen afdoende maatregelen er tegen pogen te nemen. Hoe zullen zij zich dit verklaren? Is het te verwachten, dat zij de ware oorzaak, een door specialiseering en massaal-suggestie veroorzaakte onredelijkheid, zelve doorgronden? Immers neen Hiertoe behoort wijsgeerige en psychologische studie en ervaring. En toch hebben zij weer te veel natuurlijk verstand en redelijk inzicht om aan het verzinsel van een ‘klassemoraal’ te gelooven. Enkelen mogen het mooie woord eens te pas brengen, de meerderheid is wel wijzer. Een mensch is een mensch, zeggen ze. Maar wat blijft hun over ter verklaring? Men neme eens de proef en verneme het eerlijk en onbevangen antwoord van den gemiddeld-verstandigen man uit het volk, op de vraag wat hij voor de oorzaak houdt dier | |
[pagina 92]
| |
onbevattelijkheid van de beste koppen van zijn tijdgenooten. Hij zal u aanzien alsof ge hem voor al te onnoozel houdt en zeggen: ‘Waarom die zich doof houën? Nou, dat's óók nog al glad! omdat ze aan 't laadje zitten!’
De ware toedracht, die een veel minder cynische en troostelooze beschouwing toelaat, zal hem niet aan 't verstand te brengen zijn. Dat er werkelijk bij de groote meerderheid onzer geleerden, onzer hoogleeraren en staatslieden, onzer letterkundigen, magistraten, zelfs onzer groote kooplieden en industrieelen een edeler gezindheid bestaat, dat zij wel degelijk tot hulp en medewerking bereid zouden zijn, desnoods met groote zelfopoffering, als zij de zaak maar inzagen, dat zou er bij hem niet in willen Voor zulk een onredelijkheid met zooveel verstand, bij zulk een duidelijke en eenvoudige zaak, heeft hij geen geloof. Leven wij dan niet te midden van een allertreurigste, onhoudbare zedelijke en verstandelijke verwarring?
Voor hen, die met dit harde maar verklaarbare volksoordeel instemmen, of meenen dat het niet aangaat zelfbedrog voor een waarlijk edele gezindheid op te nemen, merk ik op dat ik ook mijzelven tot voorwerp van observatie heb gehad. En dat het billijk is ten opzichte van anderen geen ongunstiger conclusies te maken dan die waartoe ons de zelf-observatie noopt. Het ‘fool's paradise’ van onredelijkheid waarin onze intellectueelen leven, is mij door eigen bewoning genoegzaam bekend. Ik weet hoe men vol goede gezindheid en tot opoffering geneigd kan zijn, en toch ondanks een behoorlijk geoefend waarnemings- en denkvermogen, geruimen tijd totaal | |
[pagina 93]
| |
blind kan blijven voor iets, waarvan ge plotseling bemerkt dat het altijd in vervaarlijke duidelijkheid en eenvoud voor uw oogen heeft gestaan. Men weet dan wel vaag dat er iets niet in den haak is, men bespeurt in zichzelf alle gevoelens van liefde en recht waarop een beroep wordt gedaan, en nochtans door een wonderlijke onvolledigheid in ons gedachteleven, wordt onze aandacht onder invloed der verwarde openbare meening van de hoofdzaken voortdurend afgeleid, eigen occupatie blijft ons als veel noodiger en gewichtiger vervullen, en het hoogst begrijpelijke, eenvoudige en gewichtige blijft onopgemerkt en onbegrepen. Hier is geen onwil, geen zelfbedrog, maar onredelijkheid. Het menschelijk verstand heeft eigenaardige zwakheden, en daartoe behoort deze dat het altijd waant redelijk te werk te gaan, ook wanneer het daar ver van af is. En een zeer algemeene en begrijpelijke; maar niettemin kinderlijke en naïeve opvatting is deze, dat de redelijkheid van het verstand altijd toeneemt met de cultuur, en dat het meest volledige en harmonische gedachteleven altijd gevonden moet worden bij eminente personen, bij wat men noemt ‘knappe’ menschen Terwijl ik er juist in dit geschrift de aandacht op vestigen wil dat ook hier de regel van vicariatie geldt, die algemeen is in de biologie. Het zeer sterk uitmunten in geleerdheid, in discursieve scherpzinnigheid, in abstraheer-vermogen, wordt gewoonlijk bekocht met een verzwakking van het algemeen intellectueel evenwicht. Men wordt onbevattelijk en onredelijk voor zaken, die den gewonen mensch zeer duidelijk en klaar voorkomen. Het spreekt van zelf dat ik hieronder ook ethische en aestethische begrippen reken. Maar ik verwacht dat ieder zal erkennen dat juiste begrippen hieromtrent even onmis- | |
[pagina 94]
| |
baar zijn voor de harmonie van ons geheele wezen, voor de totale balans van ons denken en handelen, als een normaal denkvermogen en een deugdelijke lichaamsstructuur. De ‘knappe’ man, de uitmuntende specialiteit, raakt, als hij niet zeer op zijn hoede is, onvermijdelijk ten achter bij het gewone, middelmatige intellect. En niet in zaken van lager orde, of ondergeschikt belang, neen! neen! in kwesties van het allerhoogste gewicht. Terwijl deze zwakheid, tot overmaat van ramp, onmiddellijk terugwerkt op die groote massa van wel beschaafde, maar niet eminente intellecten, die met zeer prijzenswaardige maar in dit geval misplaatste bescheidenheid hun oordeel aan dat der ‘knappe’ koppen ondergeschikt houden. Hierdoor is het mogelijk dat een tijdelijk contact met de ongeschoolde en ongeletterde massa, zooals ik uit ervaring kan getuigen, soms weldadiger is voor geest en gemoed, dan de toch eigenlijk veel begeerlijker en leerrijker omgang met hoog-ontwikkelden. En dit niet, zooals een banale meening zou zeggen, om het zedelijk hooger peil, de onbedorvenheid dezer menschen, maar om hun grooter redelijkheid. Niet omdat ze braver, maar omdat ze verstandiger zijn. Zonder twijfel staat de beschaafde middenstand ethisch hooger dan de volksklasse en het allerhoogste zedelijke peil in onzen tijd, in de wereld, en misschien wel in de menschheid sedert zijn bestaan, wordt wel gevonden bij onze geleerden Hun persoonlijke zwakheden natuurlijk daargelaten, is de gezamenlijke moraal der natuurgeleerden, wat zij ook wel noemen hun wetenschappelijke geest of gezindheid, edeler en verhevener dan ooit door een groote groep menschen is gehuldigd, en het naast komend bij de wijsgeerige hoogheid, die het ideaal was | |
[pagina 95]
| |
der oudere filosofen. In zuiverheid van bedoelingen, zelfverloochening en onpersoonlijkheid, in eerbied voor de waarheid, in neutrale beschouwings-hoogte, in kameraadschappelijke samenwerking, in toewijding en bescheidenheid zijn zij, met name de natuurfilosofen, ongeëvenaard. Men geve acht op de paradoxale en verbijsterende verwarring der toestanden: Het volk acht, op zeer goede gronden, de hoogst-beschaafden en meest verstandelijken voor zedelijk lager staande dan zij. Anders zouden deze immers, met hun verstand, niet blind en ongevoelig blijven voor hun lijden, en de misstanden kunnen wegnemen. Maar inderdaad moet men bij het volk gaan, niet om een hooger zedelijk gevoel, maar om grooter redelijkheid te vinden, dan bij de grootste intellecten en de beschaafden die hen verstaan. Terwijl het hoogste zedelijk peil der verstandelijken samengaat met een onredelijkheid, die oppervlakkig beschouwd, volkomen op harde eigenbaat en wreedheid gelijkt. Bij het uiteenzetten dezer dingen bemerkt men eerst welk een onvolkomen werktuig onze taal nog is in de filosofische en psychologische domeinen. Verstand en verstand zijn twee, en er is zooiets als dom vernuft en wreede braafheid, en barbaarsche beschaving en wijze onwetendheid.
Nu is het ongetwijfeld te verwachten, dat de hoog-intellectueelen tot wie ik voornamelijk deze woorden richt, de kern mijner beschouwingen terstond zullen zoeken en hun repliek willen concentreeren in deze vraag: ‘zijn die inzichten, die wij dan door onze onredelijkheid niet deelen of op hun waarde schatten, wel inderdaad zoo eenvoudig als gij zegt?’ | |
[pagina 96]
| |
Welnu, ik ben nog genoeg vakgenoot in wetenschappelijke kringen om den eerbied voor de waarheid, met volkomen terzijdestelling van alle persoonlijke eergevoelens of gelijkhebberij, die den man van wetenschap en den wijsgeer past, te erkennen en van harte te deelen. Wie mij overtuigt dat ik verkeerd zag, doet mij grooter dienst dan wie mij gelooft, want er is niets wenschelijker dan van dwalingen bevrijd te worden. Zijn er in deze zaak complicaties, die ik ondanks veeljarige studie, niet heb opgemerkt, dat men mij die wijze Maar men wachte zich wel, complicatie te brengen, waar zij niet is en niet behoeft te zijn. Ik herinner mij een lange conversatie met een onzer beste geleerden, wijsgeer en natuur-onderzoeker, tevens voortreffelijk mensch, over de maatschappelijke misstanden, waarin hij zich niet gewonnen wilde geven voor en aleer ik hem de immoraliteit van renteheffen, in abstracto, kon aantoonen. Deze opgave is even onuitvoerbaar als het aantoonen, in abstracto, van de schadelijke werking van nicotine of alcohol Op dien grond echter het bestaan en de beteekenis van het alcoholisme te ontkennen is toch wel een flagrante onredelijkheid Het door Kant, en na hem door vele wijsgeeren gesmade ‘gezond verstand’ zou hier terstond beter onderscheiden Ik herinner mij dat ik in het gesprek zelf mij door mijn tegenpartij, die een voortreffelijk dialecticus is, op zijwegen liet afleiden die een grover en minder intellectueel persoon terstond geweigerd zou hebben te betreden, en met recht. En het verdient overweging, of de ten deele gerechtvaardigde minachting voor het grove ‘gezond verstand’ ook niet andersdeels veroorzaakt wordt door diezelfde onredelijkheid, waar | |
[pagina 97]
| |
het zich vaak hinderlijk plomp maar niettemin zeer terecht tegenoverstelt.
Wat zal men dan kunnen tornen aan den eenvoud van het feit dat er een gevaarlijk maatschappelijk misbruik bestaat, dat parasitisme genaamd moet worden, en noodwendig en spoedig krachtige bestrijding vergt? Kan men ontkennen dat de gewoonte bestaat, zoo algemeen mogelijk, om rijkdom te verzamelen in zulke mate dat eigen werkzaamheid zoo niet geheel overbodig, toch geen dringend vereischte meer wordt? Kan men de schadelijkheid van deze gewoonte voor het individu, zoowel als voor de algemeene zede en de maatschappelijke welvaart ontkennen? Kan men het immoreele van deze gewoonte wegcijferen omdat ze zeer algemeen ingeworteld is, en op zeer ingewikkelde wijze samenhangt met het bedrijfsleven? Kan men volhouden dat zulk een ernstig en algemeen misbruik geen bizondere bestrijding behoeft, maar om zoo te zeggen met de jaren wel slijten zal? En dat in 't aangezicht van de steeds toenemende uitbreiding er van en de steeds vreeselijker zedelijke en physieke verwoestingen die het aanricht? Of kan men eindelijk beweren dat het niet noodig of niet mogelijk is ernstig te zoeken naar middelen ter bestrijding van dit misbruik, omdat zulke middelen iets buitengewoons zouden zijn, niet direct voor de hand schijnen te liggen, wellicht ingrijpen in de persoonlijke vrijheid, grooten tegenstand zullen ondervinden? Gelden al deze vragen en bezwaren niet voor elk ander misbruik? Worden alle misbruiken, zoodra ze openlijk als zoodanig zijn erkend, niet bestreden met middelen van allerlei aard, door moreele pressie, langs | |
[pagina 98]
| |
legislatieven weg, ook met beperking der persoonlijke vrijheid en ondanks grooten tegenstand? Heeft de wet niet ingegrepen in slavernij, bedelarij, omkoopbaarheid van beambten, kwakzalverij, in speelzucht, in sexueele perversie, en doet zij het niet meer en meer in nog individueeler misbruiken, in prostitutie en alcoholisme? Ontziet zij de persoonlijke vrijheid als 't algemeen belang op 't spel staat? En waar de wet niet ingrijpt, zijn daar niet de bonden en vereenigingen, die duizenden guldens verzamelen en besteden voor moreele doeleinden? Die zich toch ook niet laten afschrikken door de moeilijkheid in de keuze der middelen? Gaarne verneem ik, waarin het door mij aangewezen misbruik zich essentieel onderscheidt van de anderen, door mij genoemd. Van ambtelijke corruptie, bedelarij, speelzucht, prostitutie, alcoholisme, kwakzalverij, slavernij. Ik zie geen ander onderscheid dan dat het algemeener, meer ingeworteld en door zijn milden schijn meer verderfelijk is. De dronkaard wordt geschuwd en met den vinger nagewezen. Maar de persoon die zich van de voor hemzelf en voor de gemeenschap noodzakelijke verplichting tot arbeiden heeft weten te ontslaan wordt geacht en benijd. Is er rijker bron van algemeene demoralisatie denkbaar? Er is zeer zeker in den mensch een aangeboren activiteit die hem meestal ook zonder verplichting tot arbeiden aanzet, evenals kinderen en jonge dieren behoefte hebben aan loopen en springen. Maar het is overbekend dat deze arbeidslust zonder krachtigen stimulans spoedig verzwakt en geheel afsterft, | |
[pagina 99]
| |
waarbij meestal geestelijke en physieke achteruitgang van het individu als gevolg optreedt. Kan men nu werkelijk beweren dat een maatschappij veilig is georganiseerd, waar het ieder vrij staat door onbeperkte accumulatie van voorraad of van het aequivalent daarvan, den krachtigsten stimulans tot arbeid voor hemzelven en al zijn gunstelingen op te heffen? Is het daar niet plicht der gemeenschap de persoonlijke vrijheid zoover in te krimpen als zelf behoud dat gebiedt? Men ziet, het is volkomen onnoodig, de gecompliceerde werkingen en gevolgen van het misbruik: de rente-heffing, de kapitaal-formatie, de geldbewegingen, de loonslavernij, de verschillende eigendoms-vormen, de uitspattingen tengevolge van de weelde en het niets doen, de strijd tusschen bezitters en bezitloozen, de ellende van de geëxploiteerde zwakkeren - dat alles uitvoerig te bespreken om redelijkerwijze de dringende noodwendigheid eener algemeene en krachtige bestrijding van het kwaad in te zien. Evenmin als het noodig is de fabricage van alcohol, zijn chemische constitutie en zijn toxische uitwerking op de verschillende organen te bespreken om het alcoholisme te bestrijden.
Eindelijk is het vrij zeker, dat men den eenvoud en de begrijpelijkheid der zaak zal pogen te ontkennen door te wijzen op de moeilijkheid der middelen tot bestrijding. Hoe zal men ingrijpen in iets zoo algemeens, iets zoozeer door zede en gewoonte gesanctionneerd! Maar ook dit is onredelijk. Dit kan nooit reden zijn het misbruik zelf als zoodanig te loochenen of te verdragen. De vraag is slechts: is het een gevaarlijk misbruik en verdient het derhalve bestreden te worden. | |
[pagina 100]
| |
De wijze van bestrijding kan dan gerust aan het gezamenlijk vernuft der menschen worden overgelaten. Het is voor mij volkomen zeker dat wanneer het eenvoudig inzicht dat parasitisme een te bestrijden misbruik is, in den tijd der Fransche revolutie ‘gangbaar’ was geworden in het intellectueel Europa, en men was niet van de wijs gebracht door economische specialiteiten-theorieën, dat dan de afdoende middelen reeds lang door het gezamenlijk intellect waren gevonden en toegepast. Evenals thans, nu sinds ongeveer een twintigtal jaren de juiste inzichten omtrent het alcoholisme onder de geneesheeren gangbaar zijn, dit misbruik met geduchte en werkzame middelen wordt bestreden. Het is trouwens niet zulk een ongewone zaak dat misbruiken onverbeterd en getolereerd blijven, door een onredelijk misverstand omtrent hun wezenlijken aard. Eerst het begrijpen der drankzucht als een ziekte heeft de oogen der menschen geöpend. En niet minder heilzaam zou het zijn als de knappe koppen der menschheid het parasitisme als een ziekte van het maatschappelijk lichaam begrepen en signaleerden.
Wat is de voornaamste reden dat er nog geen middelen tegen dit kwaad, met algemeen consent, zijn gezocht of beproefd? Niet de persoonlijke vrees voor het inboeten van individueele vrijheden, niet de tegenstand van hebzucht en eigenbaat, - nooit hebben dergelijke factoren een maatregel van algemeen belang en veiligheid ook maar kort kunnen weerhouden, wanneer het intellect zijn uitspraak had gedaan. Ook niet de invloed van persoonlijke belangen op dat intellect, zooals men gewoonlijk beweert. Waar machtige gemeenschappelijke belangen op 't spel | |
[pagina 101]
| |
staan en dit door de intelligenten wordt begrepen, daar kunnen zij hun persoonlijke belangen niet meer doen gelden. Een complot van wetenschappelijke menschen om uit persoonlijk belang hun wetenschap te vervalschen is een absurditeit. Maar in deze zaak is het intellect niet overtuigd, het heeft nog geen inzicht verkregen en geen uitspraak gedaan. Daarom, en daarom alleen zijn geen middelen tegen het parasitisme beraamd of gevonden. Want de publieke opinie die zich voornamelijk vormt in den beschaafden middenstand, heeft in deze zaak bij het intellect geen leiding gevonden. En eerst een krachtige en algemeene publieke opinie, gevoed en gesteund door al wat uitnemend is in het geestelijk leven, zou leiden, ondanks het heftigst verzet, tot afdoende maatregelen. Zoo is het gegaan met de bestrijding der slavernij, en niet anders kan het gaan met de bestrijding van het parasitisme.
Wat in den weg staat is de onredelijkheid der te veel gespecialiseerde vernuften, die het oog op groote maatschappelijke verschijnselen verloren hebben. Een onredelijkheid bovenmate versterkt door de gedrochtelijke vervorming van een eenvoudige zaak tot een fantastisch quasi-wetenschappelijk stelsel, volgens hetwelk een burgerlijke beschaving door een proletarische zou vervangen worden en dus alle oude wijsheid voor nieuwe van onderop gekomene zou moeten plaats maken, - van welk stelsel de onzinnigheid te duidelijk is dan dat het scherpzinnigste deel der menschen er veel waarde aan zou hechten. Een onredelijkheid eindelijk waarvan de opheffing enorm wordt tegengewerkt door de alom gangbare verwarringen en misstanden die de eigenlijke hoofdzaak omnevelen, en die door het meer onstuimig dan schrander optreden | |
[pagina 102]
| |
der eerste bestrijders van het kwaad, zijn veroorzaakt. Godsdienstige en economische vragen, die tot de hoofdzaak niets toe of afdoen, zijn in den strijd gemengd en versluieren het ware wezen en de ware toedracht.
Alleen op deze wijze is het mogelijk dat niet alleen bijna allen, die een min of meer hooge officieele positie in het geestelijk leven bekleeden, maar ook zeer onafhankelijke en veelzijdige vernuften, zooals b.v. ten onzent Bolland en Steinmetz, het socialisme niet alleen niet aanvaarden, maar zelfs krachtig bestrijden. Hierbij handelen zij onredelijk, want zonder het zelf te beseffen, gaan zij zoodoende rechtstreeks in tegen menschelijke neigingen en gevoelens, waaraan ik zeker weet dat zij zichzelve niet vreemd achten noch waarboven zij zich, ook op het hoogste beschouwingsstandpunt, wenschen te verheffen.
Naschrift van 1908. - In het bovenstaande is de eenheid te vinden die mijn uitingen en daden van de laatste jaren verbindt, en afdoende weerlegging van de bewering dat ik veranderd zou zijn van overtuiging. |
|