Zijn prototype komt misschien nog meer onder niet-adelijken voor.
Bovendien moet ik mij ten sterkste verzetten tegen de ongelukkige gewoonte om in elk persoon een portret te zoeken. Men vraagt mij dikwijls met een geheimzinnig gebaar: ‘zeg eens, bedoel je die niet? Ontken ik, dan is de vrager teleurgesteld, verklaar ik hemzelven te bedoelen, dan wordt hij boos.
Naar mijne meening moet in een satire geen portret voorkomen. Daarmede treft men slechts één persoon en amuseert de menigte ten zijnen koste. Wanneer men echter een gebrek, dat duizenden gemeen hebben, belichaamt en openlijk aan de kaak stelt, dan kwetst men niemand en treft toch allen.
Mijn personen maken geen aanspraak op den naam van levende menschen. Het teekenen van een mensch in al zijn veelzijdigheid is, naar mijne meening, niet voor de satire, zelfs niet voor het drama weggelegd. Zoolang de tooneelschrijver rekening moet houden met een ongeduldig, naar levendige emoties en sterk gekleurde tooneelen hunkerend schouwburg-publiek, moet hij zich bepalen tot het belichamen van een enkelen karaktertrek of het scheppen van een type, de fijnere zielsstudie daarentegen aan den romanschrijver overlaten.
Zelfs de personen van den grooten Molière zullen wel nimmer een volmaakt evenbeeld in de werkelijkheid gevonden hebben en toch hebben zij de onsterfelijkheid verworven.
Maar mijne bedoeling is wel, dat de woorden en handelingen van de ten tooneele gevoerde wezens overeenkomen met die, welke wij dagelijksch om ons opmerken.