nietigd, in de doodelijke schaamte en vernedering, nu zijn hooge Broeder gesproken heeft?
En wie de Dienaar des Eeuwigen is, uw Dienaar, hoe zal die niet dolen en vergaan als hij zijn strengen, goeden Herder niet meer heeft, de zegenrijke moeiten van zijn weg, de harde vastheid van zijn Werk? Als hij zijn Herder en zijn Vader mist en toch moet dragen, ongebroken, de schrikkelijke Eenzaamheid?
Hoe zult Gij hem redden, hoe zal hij U bemerken, zonder vreugde van ontvangenis, zonder pijn van wording, zonder zaligheid van daad?
De wind hangt stil - dit is het afscheid - de zwarte wolken zoel en somber - wijd over nachtelijke landen. Het loof beweegt niet - en ik weet niet wat gebeuren zal.
Maar zie! - toch blijft Gij Mijn, Ik Uw. En in geduldig wachten zal ik een Liefde tot U sterken die geen Wederliefde vergt.
Zie, - dit geef Ik, Johannes, den menschen, mijn gelijken, met eene Liefde die geen Wederliefde vergt.