Jeugd-verzen(1926)–Frederik van Eeden– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 112] [p. 112] XLIV Loutering Zoo nu en dan komt er een lichtstraal booren tot waar ik mijmer, in mijn droef gevang, dan kan ik eeventjes den fijnen zang van een verdwaalden Voogel hooren, zoo nu en dan.... Het venster is te hoog voor mijn bereiken, zwak is de scheemer, die er binnen-dringt, Maar 't is somtijds of buiten iemand zingt, dat straks de wreede muuren zullen wijken, - zoo nu en dan.... 'k Heb nog maar enkel sombere gedachten, ik heb niet anders dan mijn welkend lijf, toch straalt er in dit duistere verblijf een zweem van licht, na lang, geduldig wachten, zoo nu en dan.... Mijn ligplaats is op glibberige steenen, de kerker-wanden zijn zoo hard en klam, maar somtijds was het toch of iemand kwam, die mij wou trooste' en heerlijk mij deed weenen, zoo nu en dan.... Ik denk wel aan het kleurig licht daarbuiten, aan heel de zonn'ge waereld, die 'k verliet, dan moet ik droomen van een schoon verschiet en 'k zie de kerkerdeuren zich ontsluiten, zoo nu en dan.... [pagina 113] [p. 113] De nacht is eenzaam, eenzaam zijn de dagen, mijn stem is heesch, verdroogd de tranenvloed, het is mij wel, en als 't zoo weezen moet vraag ik niet méér, dan zacht te moogen klagen zoo nu en dan.... Moet ik hier blijven, in den walm van 't kwade in bitterheeden, nimmer-meer verzoet? O goede God! die niets onnoodig doet, Geef mij één droppel nog van Uw Genade, zoo nu en dan.... Verhoor goedgunstiglijk mijn één'ge beede! Ik vraag geen uitkomst, geen verligting van het dorre leed, maar als 't niet anders kan, Schenk m'één moment van tranenrijke vreede, zoo nu en dan.... 1925. Vorige Volgende