Jeugd-verzen(1926)–Frederik van Eeden– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] XI Bedeelde Kranken Een lange, sombere zaal, overwelfd door donkere balken en planken, een doffe stilte, naargeestig gestoord door het kuchen en kreunen der kranken. Drie ramen laten het daglicht door doch geen blik op de waereld daarbuiten de zonnestraal boet met zijn vroolijkheid voor zijn tocht door de stoffige ruiten. Twee lange reien, krib aan krib door een stoel en een kastje gescheiden van nummers behoorlijk voorzien, en in elk een offer van jammer en lijden. Want wie nog een vorm van ellende niet kent die zal hier geen toegang gewinnen doch armoede, ziekte en hulpeloosheid dat drietal vereend brengt u binnen. Arm, ziek en verlaten! is één last niet genoeg om op menschlijke schouders te wegen? doch geen die hen drieën te samen niet droeg heeft hier nummer en kribbe gekregen. Met ieder nummer vermeerdert de som van zorgen en smarten en kwalen. De bleeke, moede gezichten rondom van eindloozen jammer verhalen. [pagina 21] [p. 21] En de démon des leeds en de démon des doods zij vieren hier woeste festijnen Zij steunen elkaar in hun wreede jacht, met duizend-voudige pijnen. En krimpend onder hun klemmende klauw, met hooploos worstlen zich werend, verlengt de gekwelde zijn droevigen kamp het bestaan! het bestaan slechts begeerend. 1885 Vorige Volgende