Jeugd-verzen(1926)–Frederik van Eeden– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] IX Realiteit 't Lichte droombeeld is geweken 'k Zit in Amsterdam, - men weet het, daar zijn weinig watervallen, enkel grachten groen, en geurig waarin kool en krante-bladen vreedzaam naast elkander dobbren. 'k Zit in Amsterdam te soezen waar een Amsterdamsch professor in het Amsterdamsch doceert. In een klein bekrompen zaaltje beiden velen zijn verschenen Half gewijden, wien een slipje van 't gordijn werd opgeheven dat de medische mysterie afsluit voor profane blikken. Rookend, pratend, fluitend, lachend leunen ze op de hooge banken soms elkaar in jokkernije speelsch aan haar of ooren trekkend. Soms als dartle lamren stoeiend klautrend over bank en leuning. Wat beteekent bij dat joelen daar die bleeke man in 't midden, op dat rustbed, die zoo ernstig voor zich staart bij al die vreugde en maar zelden schuwe blikken opslaat naar de dartle bende? Lijdend schijnt hij, bleek en lijdend 't Is een kranke, wat beweegt hem [pagina 18] [p. 18] hier zijn rustplaats uit te kiezen? Ei, wie is het? - 'k Zal 't u zeggen: dit is nummer zes en veertig van zaal I, een fraaye casus zeer gecompliceerd en zeldsaam. ‘Pietje!’ klinkt het uit de hoogte ‘Pietje! heb je wat bizonders?’ - ‘Niet veel zaaks - 't is een beroerte’ ‘Nu pas op maar, met die grootspraak! of je zult met je beroerte nog beroerder bokken schieten.’ Schater lachen loont het woordspel van de gansche hoop, op één na. Plotseling verstomt de vreugde. Hoeden en sigaren vliegen ijlings van en uit de hoofden aller blikken naar den ingang. Slechts de zieke kan niet omzien en begrijpt niet wat op eenmaal ernst en stilte hier doet heerschen - trof wellicht hun lachende oogen 't glinsterende spoor der tranen op de diep-gegroefde kaken?.... Neen de komst des Hooggeleerden Kon dat wonder slechts bewerken. 1884 Vorige Volgende