Voorrede
De heer Paradijs verzocht mij, als oud vriend zijns vaders, een klein woordje van aanbeveling aan deze zijne eerstelingen te laten voorafgaan. Ik voldoe gaarne aan ZEds. verzoek, daar ik altijd prijs heb gesteld op de verspreiding van goede poëzie met een flinken, degelijken inhoud onder alle rangen en standen der maatschappij. Godsvrucht en menschenmin aan te kweeken ook in het hart van den minsten onzer medeschepselen is een taak, die nooit genoeg kan aangewakkerd worden, vooral als zij geschiedt door dat edele voertuig onzer verhevenste gedachten en gevoelens, de nog maar al te schaars beoefende dichtkunde. Want-waarom het ons te ontveinzen?-wij hebben, Gode zij de eer, vele voortreffelijke puikdichters in ons vaderland, waarom het buitenland ons benijdt, en die steeds de snaar gespannen hebben voor alles waarmeê de Heer ons in zijn ondoorgrondelijke genade gezegend heeft, als daar zijn: godsdienst, eigen haard, geboortegrond en het onvergetelijk Oranjehuis. Ja, laten wij er in ootmoedigheid voor uitkomen, wij kunnen met rechtmatigen trots wijzen op een zangberg, waarbij menig veel geprezen terrein der fraaie letteren van ouden en nieuwen tijd in den afgrond zinkt. Nogmaals, ik herhaal, wij hebben dichters, maar... worden zij gelezen? Ik bedoel, zijn zij zoo doorgedrongen in merg en been onzer natie, dat b.v. de meesterwerken van den grijzen Beets ook in hart en mond onzer kleinen leven, en de goddelijke gezangen van onzen ten Kate zoowel den meest, als den minst ontwikkelden onzer landgenooten, den schamelen daglooner als den gezeten predikant in verrukking zetten? Helaas! hoofdschuddend moet het antwoord luiden: ‘Neen!’ Zij worden gekocht, misschien opengesneden, maar gelezen-nooit. Onze populaire poëzie is niet populair, en de reden ervan is even eenvoudig als treffend. De poëzie van ten Kate, Beets, Hasebroek, om van vele anderen niet te spreken, hoe voortreffelijk ook, is voor het volk te moeielijk en de prijs ervan te duur. Het volk houdt niet van groote boeken en lange gedichten: maar het wil een kort, hartig woordje, om het te steunen bij alle voorkomende moeielijkheden des levens, om het te stichten bij alle onschuldige geneuchten van zijn bestaan: het volk wil gevoêrd, niet gespijzigd worden, en de zakken van ons volk zijn, door Gods bestier, niet zoo ruim ge-