Ellen. Een lied van de smart
(1936)–Frederik van Eeden– Auteursrecht onbekend
[pagina 97]
| |
[pagina 98]
| |
REI
Stijg! - stijg! - O Gij zelf-moordend Licht!
Vreemde, wreede, die weet en niet zegt, O Gij God!
Menschen-God, God van Leeven, Al-Eenig Leevende,
Die al leevende sterven wilt, - al wordend vergaan -
Uw wil is een lichtende Dood!
Stijg in Uw Wil, die is Eenig, Ontoombaar!
Uw oogen zijn gloed-zonnen, Uw handen vlammen -
Stijg in uw brand-gloriën, Uw bloed-aureolen,
Uw bloed-dronkene begeerten, Uw sterke smartwoede,
Uw felle, knersende, verdelgende martel-lust -
Ach onze God! kus ons, neem ons, onze God!
Wij willen U, zwart geheim! - vage Donkerheid!
Wij willen U, kennend U niet - wij willen U -
Wij willen U, vreeselijk Doodzwart! neem ons!
verteer ons!
Hoog rust Uw Genade, hoog, een veld van vlammen,
Vlambloemen, vlamstruiken, vlamboomen -
Hoog rust het veld Uwer Genade, eindeloos, -
| |
[pagina 99]
| |
Op eenen koepel van ellende, -
Een heemelgewelf van wee, een uitspansel van smarten.
Maar het is anders - het is alles anders -
Wij weten niet - wij kunnen niet spreeken -
Onze woorden zijn blinde kinderen, eene moeder hebben zij niet,
Het zijn reikende handen in duisternis,
Het zijn geluidlooze tranen, vallend in grondloozen afgrond
Zwart, zij bereiken niet, ach! zij kunnen niet redden!
Wilt Gij dan niet onzer kinderen moeder zijn? -
Wilt Gij ons niet bergen in Uw leevende, gloeyende Hart?
Zie! wij koomen, Licht-zee! diep, zwart Raadsellicht
Wij komen, dragende Liefde, dragende Pijn,
Als groote bloemen in onze handen -
Wij hebben het goede goed genoemd, het kwade kwaad,
Wij kunnen niet méér, ontferm U dan! O onze God, ontferm U!
Want Gij hoort toch, gij Leevende! het zoet roepen van den Dood?
| |
[pagina 100]
| |
Het is een vlei-stem, rust-belooving, een teederheid! -
Gij kent toch, Gij Al- dag! - de prachtigheid van den nacht?
Schoon is het scherpe diamantlicht, het koude, schitterharde ijs!
En Gij weet toch den Haat wel schoon, O Gij Liefde?
Maar U hebben wij gekoozen, U, week-wellende Bron,
Smartvolle Leenigheid, stroomgolvende Warmte,
Moeder der goede dingen, - tintelend Ether-meer -
Zee van breede teederheid, - fijne Licht-melodie -
Zachte, goede, leed-zwellende, droom-reine God!
U noemen wij Heer, U noemen wij Heilig, onzen God!
Zoo zult Gij ons kennen, U lang ontfermen -
Dit zult Gij, - want Gij zijt in ons het Zijnde, niet bedriegelijk.
En zoo als Gij ons gedragen hebt, door de Uuren, uwe Eng'len,
Zoo zullen wij U dragen, onzen Vader, na der Eng'len dood,
Na der Uuren verscheiden.
|
|