worden; hij bezat er de kracht niet meer toe. Daardoor werd ons het voorrecht ontnomen in min of meer geserreerd bestek bijeengebracht en uitgewerkt te vinden, datgene wat hem gedurende vrijwel zijn gehele leven zo intensief heeft bezig gehouden: het Bovenzinnelijke.
Weliswaar is er in zijn geschriften stof in overvloed te vinden om enig inzicht te verkrijgen in zijn ideeën en zijn opvattingen omtrent dit nog steeds zo geheimzinnige en fascinerende gebied, dat buiten de directe waarneming onzer zintuigen ligt. Maar daar dit materiaal over haast zijn gehele oeuvre, gepubliceerd en niet gepubliceerd, verstrooid ligt, kon een samenvatting door den auteur zelf niet anders dan hoogst welkom zijn geweest.
Dit heeft niet mogen zijn en ons blijft derhalve niets anders over dan naarstig speurwerk in al datgene wat zijn rusteloos zoekende geest ons op schrift heeft nagelaten.
Het begint reeds met de artikelen in de eerste twee Studie-bundels: het hypnotisme en de wonderen; ons dubbel-ik; de spiritistische verschijnselen enz. Verscheidene dezer opstellen waren trouwens al in De Nieuwe Gids verschenen. Dan bezitten wij in De Nachtbruid een als het ware practische toepassing zijner droom-ervaringen op de roman. Verder beschikken wij over het Dagboek en een aantal cahiers, waarin hij verscheidene honderden zijner dromen heeft opgetekend en gecommentarieerd en ten slotte staat ons ten dienste de study of dreams, de voordracht in 1913 gehouden voor de Society for Psychical Research, en opgenomen in de Proceedings van dit genootschap.
Deze study, die uiteraard in het Engels moest verschijnen en die tot nog toe alleen in de vakliteratuur toegankelijk was; waarin op levendige en dikwerf originele wijze de spreker voor een forum van wetenschappelijke beoefenaars der parapsychologie zijn stellingen ontwikkelde en toelichtte - deze studie nu is het, die in de onderhavige aflevering onzer Mededelingen in een Nederlandse vertaling het licht zal zien, waardoor zij, naar wij hopen, in breder kring die bekendheid zal gaan genieten, die haar alleszins toekomt.
Van Eeden zou toch Van Eeden niet geweest zijn, indien hij niet hier en daar eens flink tegen den draad inging. Evenmin als zijn vader, die er ook niet tegen op zag om, als het zo eens te pas kwam, een gewaagde stelling te poneren, evenmin zag hijzelf er een been in om met een koene bewering voor den dag te komen, die volkomen afweek van wat anderen als vaststaande feiten beschouwden. Zijn op-