De broederveete(1912)–Frederik van Eeden– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 186] [p. 186] 16e Acte. psyche. - ‘Nu schijnt het mij wel richtig, waar ik ga, de luchtglans geeft de bloemen reeds hun lichtjes en àl hun zonne-dorstige gezichtjes kijken mij na. - De blanke, slanke meeuwen zwenken mee, en velden krijgen vèr hun fijne kleuren, ik meen al zilte kilte te bespeuren van frissche zee. - Wat is het ruim! wat zijn mijn voeten ligt! Is dat een wolkje? - Kijk, het zijn kapellen. Hoe die zoo hoog en zoo eendrachtig snellen naar 't morgenlicht? Mij dunkt ik volg den tintelenden zwerm, hun richting is zoo stadig, al een wijltje zag ik hen drijven als een zilver zeiltje langs 't lichtblaauw scherm. - [pagina 187] [p. 187] De lucht wordt gouden en ik hoor het gaan van leevend water in de berg-spelonken. Zou daar de bron zijn waaruit d'eng'len dronken tot Alverstaan? - Hier kan ik het bereiken. Wat kristal! Het schijnt van louter klaarheid licht te geeven en roert het glinsterende zand maar éven in zijnen val. - Die zoete dronk heeft mij al zèèr verfrischt. Het wandelt vlugger bij dat vroolijk ruischen, maar ginder hoor ik zwaarder stem aandruischen - de branding is 't. - Het eindeāis 't van mijn lange, lange baan! Die steile wand is wel mijn laatste hinder, te neigen schijnt het winde-wit gevlinder naar d'oceaan. - - Hier ben ik door mijn lijden heen, - daar staat de groote Zon en dreigt mij haast te blinden - O zee! o zee! dat ik u tóch mocht vinden! - - O dageraad! dat ik uw glorie nog in tijds aanschouw! - Waar is de pijn nu van mijn ommedoolen? Welk statig licht! Wat pracht van gloriolen, rood-goud en blaauw, [pagina 188] [p. 188] bevloert het wielend vlak, zoover ik zie, - en vlamt tot in den nok der heemeltoogen. - En o wat macht van volk'ren aan 't geboogen kusten-verschie. - Hoe blinkt hun kleed! ze staan rond d'outers om. Nu gaat de zang, nu gaat de hymne schallen, Ik zie mijn zusters, mijn gespeelen allen! - Ik kom! ik kom! - - - Geschreeven Dec. 1893 - Oct. 1894. Vorige